De Torah (11) – De basis van de Torah
Een korte studie naar aanleiding van Exodus 19:3-6, waarin
JaHUaH aangaf waarom en waartoe Hij de Torah aan Isra’el gaf
André H. Roosma 9 oktober 2016
Een belangrijk punt bij het bestuderen van een boek is te kijken naar
de bedoeling die de schrijver ermee had. In het geval van de Torah
vinden we in Exodus 19 hierover duidelijke informatie. Mosheh heeft op de
berg Sinaï de Tien Woorden van God ontvangen die de kern van de Torah
vormen. Dan geeft God JaHUaH1 hem nog duidelijke instructies
over wat hij moet zeggen als hij ermee bij het volk Isra’el aankomt.
Hieronder de rijke tekst van dit gedeelte; zowel het
Hebreeuwse origineel, als een nauwkeurige Nederlandse vertaling,
op enkele punten geïnspireerd op die van Oussoren, zoals gegeven in de Naardense Bijbel.
1 | In de derde maand na het uittrekken van de nakomelingen van Isra’el
uit het land Egypte, op deze dag kwamen ze aan in de woestijn Sinaï. |
בַּחֹ֙דֶשׁ֙ הַשְּׁלִישִׁ֔י לְצֵ֥את בְּנֵי־יִשְׂרָאֵ֖ל מֵאֶ֣רֶץ מִצְרָ֑יִם בַּיּ֣וֹם הַזֶּ֔ה בָּ֖אוּ מִדְבַּ֥ר סִינָֽי׃ |
2 | Want ze vertrekken uit Refidiem, en ze komen aan in de woestijn Sinaï en slaan hun kamp op in de woestijn;
Isra’el slaat zijn kamp op vóór de berg. | וַיִּסְע֣וּ מֵרְפִידִ֗ים וַיָּבֹ֙אוּ֙ מִדְבַּ֣ר סִינַ֔י וַֽיַּחֲנ֖וּ בַּמִּדְבָּ֑ר וַיִּֽחַן־שָׁ֥ם יִשְׂרָאֵ֖ל נֶ֥גֶד הָהָֽר׃ |
3 | En Mosheh is opgeklommen
tot God. En JaHUaH roept hem toe vanaf de berg om te zeggen: Dít zul je spreken tot het huis van Ja‘aqobh
en bekend maken aan de nakomelingen van Isra’el: | וּמֹשֶׁ֥ה עָלָ֖ה אֶל־הָאֱלֹהִ֑ים וַיִּקְרָ֨א אֵלָ֤יו יְהוָה֙ מִן־הָהָ֣ר לֵאמֹ֔ר כֹּ֤ה תֹאמַר֙ לְבֵ֣ית יַעֲקֹ֔ב וְתַגֵּ֖יד לִבְנֵ֥י יִשְׂרָאֵֽל׃ |
4 | Zelf hebben jullie gezien
wat Ik heb gedaan aan Egypte; Ik draag jullie op vleugels van arenden
en doe jullie tot Mij komen. |
אַתֶּ֣ם רְאִיתֶ֔ם אֲשֶׁ֥ר עָשִׂ֖יתִי לְמִצְרָ֑יִם וָאֶשָּׂ֤א אֶתְכֶם֙ עַל־כַּנְפֵ֣י נְשָׁרִ֔ים וָאָבִ֥א אֶתְכֶ֖ם אֵלָֽי׃ |
5 | Welnu,
als julie met open oren luisteren naar Mijn stem en Mijn verbond bewaken, dan zullen jullie voor Mij zeer waardevol worden temidden van alle volken;
want voor Mij is heel de aarde; | וְעַתָּ֗ה אִם־שָׁמ֤וֹעַ תִּשְׁמְעוּ֙ בְּקֹלִ֔י וּשְׁמַרְתֶּ֖ם אֶת־בְּרִיתִ֑י וִהְיִ֨יתֶם לִ֤י סְגֻלָּה֙ מִכָּל־הָ֣עַמִּ֔ים כִּי־לִ֖י כָּל־הָאָֽרֶץ׃ |
6 | jullie zullen voor Mij
een koninkrijk van priesters worden, een rein en toegewijd volk! Dit zijn de
woorden die je tot de nakomelingen van Isra’el moet spreken! | וְאַתֶּ֧ם תִּהְיוּ־לִ֛י מַמְלֶ֥כֶת כֹּהֲנִ֖ים וְג֣וֹי קָד֑וֹשׁ אֵ֚לֶּה הַדְּבָרִ֔ים אֲשֶׁ֥ר תְּדַבֵּ֖ר אֶל־בְּנֵ֥י יִשְׂרָאֵֽל׃ |
Exodus 19: 1-6
Het eerste wat God JaHUaH hier doet, is dat Hij Zijn volk
- de nakomelingen van Isra’el - eraan herinnert wat ze gezien en ervaren
hebben in de relatie met Hemzelf. Ze hebben gezien en ervaren hoe hun God alle
Egyptische afgoden compleet belachelijk maakte en overwon,2 en hoe Hij
hén als volk redde uit de nood van de slavernij. En dat niet zomaar, maar om
hen tot Zichzelf te laten komen. De gemeenschap met God was het doel. God gebruikt daarbij dan de metafoor van de adelaar, die soms niet
voorkomt dat haar al wat opgroeiende jong uit het hooggelegen nest valt,
of zelfs het jong het nest uit lokt, maar wel eronder duikt en het jong
opvangt als de jonge adelaar het vliegen nog niet goed lukt. Dat beeld
combineert uitdaging tot initiatief en groei met veel moederlijke zorg
en opvang. Zó, zegt God JaHUaH tot Zijn volk, zó ben Ik, en zó ga Ik
met jullie om. Jullie hebben dat ervaren.
Het is een feit waarvan je uit die ervaring diep weet dat het waar is.
Op die basis gaat Hij dan verder. God JaHUaH vraagt Zijn volk met
open oren naar Hem te luisteren. In het Hebreeuws staat er eigenlijk:
luisterende luisteren, of: horende horen; dat is een Hebreeuwse stijlvorm die
intensiteit uitdrukt. Willen we echt luisteren, dan moeten we eerst geloven
dat God JaHUaH tot ons spreekt. Vervolgens moeten we andere ‘stemmen’
even tot zwijgen brengen; de rust opzoeken om Hem met ons hart te kunnen
horen, en daar echt de tijd voor nemen...
Dan volgt het bewaken van het verbond dat Hij met Zijn volk is aangegaan.
O zo gemakkelijk laten we ons daarvan beroven – door de tegenstander
of door ons eigen vlees. Net Eva toen ze luisterde naar de slang, laten we ons
wantrouwen aanpraten, alsof God JaHUaH ooit bijbedoelingen heeft of
niet het allerbeste met ons voor heeft. We zien dit bij de nakomelingen van
Isra’el op hun verdere tocht naar het hun beloofde land; ik zie het ook in
mijn eigen leven en dat van velen om me heen. En zodra we aan Gods goedheid
of aan Zijn bedoelingen met ons gaan twijfelen, sluiten we Hem als het ware
buiten. We gaan dan eigen wegen zoeken, eigen menselijke oplossingen
bedenken in plaats van nog langer met open oren en een open hart naar Hem te
luisteren. Dat verbond wat bewaakt moest worden was overigens een
genade-verbond. Alleen uit Zijn goedheid en genade had God JaHUaH hen
gered uit de Egyptische slavernij!3
Wat gebeurt er, wanneer we met open oren en een open hart naar God
JaHUaH luisteren en Zijn verbond bewaken? We ervaren dat Hij met ons
is en ons zegent! Het gevolg is dat anderen jaloers worden, benieuwd wat
het is waardoor we zó ten volle kunnen léven. Ons leven met Hem wordt
aanstekelijk. Door het getuigenis dat van ons leven uitgaat, leren anderen
onze God JaHUaH ook kennen; we vertellen hen over Hem en brengen ook
hen in contact met JaHUaH. Dat is wat de Bijbel priesterschap noemt.
Het doel wat God JaHUaH met de nakomelingen van Isra’el had, was dat
ze, door intensief met en vanuit Hem te leven, priesters zouden zijn voor
alle andere volken. Daarom rekent de Bijbel hén als ware nakomelingen van
Isra’el, die inhoud geven aan deze roeping: met open oren luisteren, Zijn
verbond bewaken en als priesters zijn voor de andere volken. Er staat bij:
want voor Mij is heel de aarde. Veel andere vertalingen hebben hier: ván
Mij is heel de aarde, of woorden van die strekking. Maar ik heb dat met
opzet zó vertaald, omdat het -mijns inziens- gezien de context ook zó bedoeld
is. In het Hebreeuws staat er vrijwel hetzelfde als wat in vers 4 vertaald is
als: tot Mij. Er zit een beweging in, naar Hem toe. Alle mensen, alle volken
van heel de aarde moeten naar Hem toe komen, Hem gaan vertrouwen. Dát is het
doel.
De Evangelie-schrijvers hebben het veel over het Koninkrijk van God, dat
in aantocht is, en al begonnen is, baan te breken. In deze passage ligt
daarvoor ook al een basis. Door naar God te luisteren en Hem te vertrouwen,
laten we Hem Koning zijn; Hij mag de loop van ons leven bepalen, want
alleen Hij, JaHUaH, is God! We worden dan dus een Koninkrijk van
priesters. Maar Hij werkt niet alleen door ons heen naar anderen toe; Hij
werkt ook in onszelf. Hij reinigt en heiligt ons, zodat ons leven Hem
steeds meer toegewijd wordt. Het Hebreeuwse qadosh in vers 6 wordt
meestal vertaald met: heilig. Ik heb het hier vertaald met: rein en
toegewijd, want dát is wat heilig hier in feite praktisch inhoudt.
Deze roeping was voor de nakomelingen van Isra’el een hoge roeping.
Tijdens hun uittocht uit Egypte, en ook later tijdens het leven van David,
ging er een roep van hen uit over de hele wereld: JaHUaH, de God
van Isra’el, is een ontzagwekkende God. Iedereen had van Hem gehoord
en had ontzag voor Hem. Sporen daarvan vinden we heden ten dage nog in
vele culturen. Helaas liet het volk Isra’el en specifiek de Joden (de
stam Jehudah) daarbinnen, deze taak later
vrijwel volledig liggen. In plaats van dat ze hun God als Koning aan
andere volken bekend maakten, wilden ze liever net als die andere volken
zelf ook een menselijke koning hebben. Voor ons is de verzoeking niet
anders: in plaats van God als onze Koning bekend te maken, worden we
verzocht om zelf de idolen van de mensen in de wereld om ons heen over te
nemen – we zien dat ik de muziek- en entertainment-werelden, in
gesprekken over christelijk leiderschap waar soms wereldse
management-ideeën al te gretig worden omarmd, etc. Toch herinnert Petrus
ons heel duidelijk aan dit Bijbel-gedeelte, wanneer hij zegt:
Maar u bent een uitverkoren geslacht, een
koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God Zich
verworven heeft om de grote daden te verkondigen van Hem die u uit de
duisternis heeft geroepen naar Zijn wonderbaarlijke licht.
1 Petrus 2:9
Dat is inderdaad een hoge roeping. Maar we hebben een heel bijzondere
Hogepriester Die ons is voorgegaan: Jeshu‘a (zie de brief aan de Hebreeën). Hij wil het ook door Zijn
Geest in ons verder uitwerken!
Hallelu JaHUaH !
Noten
1 |
De glorierijke Naam van God, JaHUaH, geef ik
hier zo goed mogelijk weer vanuit het oudste Hebreeuwse origineel. Voor meer achtergrond informatie over de glorierijke Naam van God,
JaHUaH, zie: André H. Roosma,
‘De wonderbare en liefelijke Naam van de God Die er was, Die er is, en Die
er zijn zal’ , uitgebreide Accede!/Hallelu-JaH! studie (ca. 90 p.), juli 2009. |
2 |
Elk van de 10 plagen was in feite een onttroning van
een Egyptische afgod. Het begon al met de staf van Mosheh, die als slang alle
slangen opat die voort waren gekomen uit staven van Egyptische wijzen. In
Egypte werd de slang als godheid vereerd. In dit gebeuren liet JaHUaH
zien, dat Hij als God boven alle Egyptische afgoden stond en hen zó kon
vermorzelen. De Farao luisterde hier niet naar, en zodoende manifesteerde
God JaHUaH Zich door met enig vertoon alle Egyptische afgoden
successievelijk uit te schakelen. Berichten over deze manifestatie gingen als
een lopend vuurtje heel de wereld over, zodat op veel plaatsen met enig ontzag
over JaHUaH, de God van Isra’el, werd gesproken. |
3 |
In zijn boek
Aanbidding – Het antwoord van de gelovige aan God (p.14-15),
geeft Judson Cornwall aan dat het Gods bedoeling was dat Isra’el bovenal een
volk van aanbidders zou zijn, in intieme band met Hem, maar dat zij liever
niet wilden dat Hij rechtstreeks met hen zou spreken, en dat ze liever een
systeem hadden van dingen die ze moesten doen, en toen beloofden dat
allemaal te zullen doen (zo gewend waren ze aan de status van slaven in
Egypte dat ze liever dienden dan in intimiteit aanbaden). Zie Judson Cornwall, Aanbidding – Het antwoord van
de gelovige aan God, Stg De Bron, Dalfsen, 1989; ISBN: 90 72961 01 3
(eerdere uigave: Gideon, Hoornaar, 1984; ISBN: 90 6067
324 7; vertaling, door J.M. Overweel, van: Let us worship, Bridge
(USA), 1983). |
 |
In zijn boek The Ten(der) Commandments: Reflections
on the Father’s Love (Multnomah Publishers, 1998; Nederlandse vert.:
Weerspiegelingen van Gods liefde - het hart van God in de Tien Geboden,
Novapress, 2001, ISBN 978 90 6318 185 7; ook vanuit Cleansing Stream
uitgebracht onder de titel: Liefdevolle grenzen - Gods hart in de tien
geboden, ISBN 978 90 823140 1 4) begint Ronald Mehl in hoofdstuk 1 in feite ook met deze passage, om aan te geven dat God
met de Tien Woorden de bescherming van Zijn volk op het oog had, en hen niet
allerlei knellende beperkingen op wilde leggen.
|