Pastoraat uit de Eerste Hand
– hoe God omging met de problemen van ’Eli-jahu

André H. Roosma
2 juli 2013

Dit weekend mocht ik spreken in de Mayaan Yeshua gemeente in Drachten. Ze had­den me gevraagd, te spreken over pastoraat vanuit de Tanakh – het Eerste Testa­ment. Zo kreeg ik de mooie gelegenheid, een combinatie te maken van de twee voor­naamste gebieden waarop ik tegenwoordig onder Gods leiding bezig mag zijn.

Het leesrooster dat in die gemeente globaal gevolgd wordt, bevatte onder andere de pas­sage uit 1 Koningen 18: 46 – 19: 21. Dat is een geschiedenis uit het Noordelijke rijk Isra’el. Aan de macht is de goddeloze koning ’Ach’abh (zie 1 Koningen 21: 25), en zijn zeer godvijandige echt­genote ’Izebhel, die het land had verleid om God JaHUaH – de ene ware God – vaarwel te zeggen en de afgod Ba‘al te dienen. In een po­ging, het volk te laten zien dat dat geen goede keuze was, omdat alleen Hijzelf hen kon en zou zege­nen en laten flore­ren, had God JaHUaH het land jarenlang de regen ont­hou­den (zie 1 Konin­gen 17: 1).
Op een gegeven moment had God de profeet ’Eli-jahu (ook wel bekend als Elia) geroe­pen om als priester op te treden, en God JaHUaH demon­streerde op het gebergte de Karmel op zeer grootse en overtuigende wijze wie echt God is: niet Ba‘al, maar JaHUaH is waarlijk God ! (zie 1 Koningen 18: 39). Het hele volk wijdde zich daar­op weer toe aan JaHUaH en alle priesters van Ba‘al werden afge­slacht.
Daarna had ’Eli-jahu gebeden om de door God reeds beloofde regen, en die kwam eraan.

18: 46 ’Eli-jahu werd door de hand van JaHUaH gegrepen. Hij schortte zijn len­dendoek op en rende voor ’Ach’abh uit, helemaal tot Jizre’é‘l. 19: 1 ’Ach’abh vertelde ’Izebhel alles wat ’Eli-jahu had gedaan, en hoe hij allen, te weten al de profeten, met het zwaard had gedood. 2 Toen stuurde ’Izebhel een bode naar ’Eli-jahu om te zeggen: „De goden mogen zó en nog erger met mij doen, als ik morgen om deze tijd uw leven niet zal maken als het leven van één van hen.” 3 ’Eli-jahu werd bang en vluchtte om zijn leven te redden.

Wat mij hier opvalt, is dat ’Ach’abh de oude en ongetwijfeld zeer vermoeide profeet ’Eli-jahu geen lift op zijn wagen aanbiedt, na alles wat er gebeurd is. Als koning ’Ach’abh zich wérkelijk tot God JaHUaH bekeerd had na diens enorm indrukwek­kende demonstratie van macht en liefde, was het bepaald niet vreemd of ongepast geweest om de profeet die daarin zo heerlijk door God gebruikt was, een ritje aan te bieden en die 25 à 30 kilo­meter niet te laten lopen. Temeer daar er een enorme stortregen vanuit het westen op komst was en er dus voortgemaakt moest worden.
Maar nee, de profeet mag ook nog eens zelf dat enorme eind lopen... Wat ik mooi vind is dat God door Zijn Geest hem de eer aan zichzelf laat houden.

Vervolgens vertelt ’Ach’abh zijn echtgenote ’Izebhel wel een uiterst vreemde versie van wat er gebeurd is. Alle grootse dingen die God JaHUaH had gedaan verzwijgt hij, evenals het duidelijke falen van de afgodspriesters. En hij doet het voorkomen of de profeet ’Eli-jahu een misdadiger is die alle door ’Izebhel aangestelde priesters van de afgod Ba‘al zomaar en zonder enige reden of aanleiding had afgeslacht. Niet vreemd dat ’Izebhel furieus is en tegen ’Eli-jahu laat zeggen dat zijn kop binnenkort ook zal rollen...
Ook niet vreemd, dat ’Eli-jahu – al doodvermoeid – de moed in de schoenen zakt: als de reactie van de machthebbers op zo’n ernome manifestatie van Gods macht en liefde ertoe leidt dat hij voor zijn leven moet vrezen, wat kan hij dan nog doen? In plaats van trots op Zijn grote God, wordt hij bang en vlucht.

19: 3b Hij kwam in Be’ér-shebha‘, dat tot Jehudah behoort, en hij liet zijn knecht daar. 4 Hijzelf liep echter een dagreis de woestijn in, ging onder een bremstruik zitten en bad om te mogen sterven. Hij zei: „Het is genoeg. Neem nu mijn leven, JaHUaH, want ik ben niet beter dan mijn vaderen.” 5 Hij ging onder een bremstruik liggen slapen, en zie, een engel raakte hem aan en zei tot hem: „Sta op, eet.” 6 Hij keek op, en zie, aan zijn hoofdeinde lag een koek, op kolen gebakken, en een kruik water. Hij at en dronk en ging vervolgens weer liggen.

Tamelijk achteloos lijkt het verhaal op te merken dat de profeet in Be’ér-shebha‘ kwam. We moeten dan wel bedenken dat de plaats Jizre’é‘l in het noorden van Isra’el, en Be’ér-shebha‘ in het uiterste zuiden van Jehudah lag; het was de laatste bewoonde plek boven de Sinaï woestijn. Dat was dus ook nog eens een tocht van verscheidene dagen, eerst door Isra’el en daarna door Jehudah, meer dan 170 kilo­meter in totaal. De moderne psychologie zegt dat beweging goed is voor iemand die depressief is. Ik ontken dat beslist niet; beweging is goed. En toch... had al die be­we­ging de angst en de depressie van ’Eli-jahu niet weggenomen...

In Be’ér-shebha‘ aangekomen, laat hij zijn knecht daar achter – blijkbaar had ook die knecht hem niet kunnen bemoedigen – en loopt zelf nog een hele dag de woestijn in. Hij is moe en depressief. Het leven hoeft voor hem niet meer. In moderne termen: hij is suïcidaal. Wanneer zelfs een grootse manifestatie van de Eeuwige God geen omme­keer kan brengen in Isra’el, en hij sowieso zijn leven niet langer zeker is, dan sterft hij liever daar, zonder dat ’Izebhel er eer van heeft. Hij weet nog hoe ze alle pries­ters van JaHUaH eerder ook al op gruwelijke wijze uit de weg had geruimd... Maar hij weet dat het niet aan hemzelf is om zijn leven te nemen; hij vraagt God – Zijn Heer en Meester – om het te doen...

De reactie van God is zeer opmerkelijk. Hij komt niet met een reprimande: „’Eli-jahu, wat doe je nou, heb nu toch wat geloof; je weet toch wel dat Ik je al die jaren al be­schermd en onderhouden heb?”, of met andere, nog meer bemoedigende woorden die de profeet zouden opbeuren. Nee, niets daarvan. En hier zien we iets van de groot­heid en de breedte van God en van Zijn liefde. Hij reduceert het probleem van ’Eli-jahu niet. Hij hanteert een benadering die meerdere facetten heeft. Ten eerste kookt Hij. Ja, God als kok die een voedzame maaltijd bereidt, hebt u ooit zoiets beleefd? Hij zend een hemelse boodschapper met een speciale, een soort van ge-barbe­que-de koek, en een kruik water. God JaHUaH is een God Die weet wat we nodig hebben en Die Zijn mensen rijkelijk te eten en te drinken geeft.

19: 7 De engel van JaHUaH kwam voor de tweede maal, raakte hem aan en zei: „Sta op, eet, want de weg zou te zwaar voor u zijn.” 8 Toen stond hij op, at en dronk, en liep door de kracht van dat voedsel veertig dagen en veertig nachten, tot aan de berg van God, de Choreb. 9a Hij ging daar een grot in en overnachtte er.

Waarom liep hij onder Gods leiding helemaal naar die berg Choreb, ook wel bekend als de Sinaï? Daar is maar één reden voor aan te voeren: de Choreb was de berg waar God tot Mozes gesproken had toen hij nog schaapherder was, en het was de berg waar God Mozes de Torah gegeven had. Het was de berg van God. Opvallend is dat er genoemd wordt dat hij daar overnachtte in een grot – een holte. Was het niet zo’n holte, ja wellicht wel deze zelfde holte waarin God Mozes geplaatst had, toen Mozes zoiets had gezegd als: „wie bent U nu precies, God? Ik zou U wel beter willen leren kennen!” (Exodus 33: 11-23)
In deze omstandigheden was er boven alles één ding nodig voor ’Eli-jahu: een per­soon­lijke ontmoeting hebben met de Grote Baas Zelf...

9b En zie, het woord van JaHUaH kwam tot hem, en Hij zei tot hem: „Wat doet u hier, ’Eli-jahu?” 10 Hij zei: „Ik heb mij zeer ingezet voor JaHUaH, de God die menigten bijeenbrengt. De Isra’elieten hebben immers Uw verbond verlaten, Uw altaren omvergehaald en Uw profeten met het zwaard gedood. Ik alleen ben overgebleven, en zij staan mij naar het leven om het mij te benemen.” 11 Maar Hij (JaHUaH) zei: „Ga naar buiten en ga op de berg staan, voor het aan­ge­zicht van JaHUaH.” En zie, JaHUaH ging voor­bij, en een grote en sterke wind, die bergen spleet en rotsen in stukken brak, voor het aangezicht van JaHUaH uit. Maar JaHUaH was niet in de wind. Na deze wind kwam er een aardbeving, maar JaHUaH was ook niet in de aard­beving. 12 Op de aard­be­ving volgde een vuur, maar JaHUaH was ook niet in het vuur. En na het vuur kwam het suizen van een zachte stilte. 13 En het gebeurde, toen ’Eli-jahu dat hoorde, dat hij zijn gezicht met zijn mantel omwikkelde, naar buiten ging en in de ingang van de grot bleef staan. En zie, een Stem kwam tot hem, Die zei: „Wat doet u hier, ’Eli-jahu?” 14 Hij zei: „Ik heb mij zeer inge­zet voor JaHUaH, de God Die menig­ten bijeenbrengt. De Isra’elieten hebben immers Uw ver­bond verlaten, Uw altaren omvergehaald en Uw profeten met het zwaard gedood. Ik alleen ben overgebleven, en zij staan mij naar het leven om het mij te benemen.”

Wat hier opvalt is dat het woord van JaHUaH tot hem kwam. Wie kenschetst de Bijbel als Het Woord van JaHUaH... (Johannes 1)?

Wat ook opvalt is dat God begint met vragen stellen. Niet dat Hij informatie nodig heeft, maar zo leidt Hij het denken van de profeet. ’Eli-jahu krijgt uitgebreid de gele­genheid zijn verhaal te vertellen, inclusief hoe hij met de dood bedreigd werd on­danks al zijn inspanningen voor God, en hoe alleen en depressief hij zich door dat alles voelde.

Het punt was, dat ’Eli-jahu na de grootse manifestatie van God op de Karmel hoogst­waar­schijnlijk dacht: nu gaat alles goed komen. Nu gaan ’Ach’abh en ’Izebhel óm; nu gaan ze Isra’els God JaHUaH dienen, en zo niet, dan zal het volk hen afzetten. Maar niets daarvan. In plaats van de gevierde profeet die Isra’el tot God teruggebracht had, is hij wéér een paria wiens leven bedreigd wordt... En in dat alles voelde hij zich uitermate alleen staan. Hij kon er niet meer tegen.

En wat zegt God dan? Begint Hij een bemoedigende of vermanende redevoering om de profeet weer wat op te monteren of bij de les te houden? Nee, Hij geeft ’Eli-jahu een ontmoeting met Hemzelf – de geweldige God voor Wie de bergen sidderen. Maar in die ontmoeting is er rust. Nogmaals krijgt ’Eli-jahu gelegenheid, zijn verhaal te doen. En terwijl hij dat doet komt God met een rust die alle onrust in het hart van de profeet weer tot bedaren brengt. Hij wordt gevoed met Gods perspectief op hemzelf en op de hele situatie.

En daar laat God het niet bij:

15 JaHUaH zei tot hem: „Ga heen, keer terug op uw weg, naar de woestijn van Dammaseq (Damascus). Wanneer u daar komt, moet u Chaza’el zalven tot koning over ’Aram (Syrië). 16 En u moet Jehu’, de zoon van Nimshi, zalven tot koning over Isra’el. En ’Elisha‘, de zoon van Shaphat, uit ’Abhel-Mechola, moet u tot profeet zalven in uw plaats. 17 En het zal gebeuren dat Jehu’ zal doden wie aan het zwaard van Chaza’el ontkomt, en ’Elisha‘ zal doden wie aan het zwaard van Jehu’ ontkomt. 18 Maar Ik zal er in Isra’el zevenduizend overlaten, allen die de knieën niet gebogen hebben voor de Ba‘al, en allen van wie de mond hem niet gekust heeft.”

God JaHUaH laat hier aan ’Eli-jahu merken wie er uiteindelijk de baas is en aan het langste eind trekt. Dat was zeker niet ’Ach’abh of zijn godvijandige echtgenote ’Izebhel. Nee, zelfs over andere volken is alleen God JaHUaH Degene Die koningen aanstelt en anderen hun macht ontneemt. En ’Eli-jahu mag daarin Zijn instrument zijn. Ook krijgt hij een ‘maatje’ en opvolger. Dat is zelfs het eerste wat hierna ge­beurt!
Slechts terloops krijgt de profeet daarna een correctie te horen op zijn depressieve gedachte dat hij de enige was die was overgebleven; er waren er nog zevenduizend die onder alles trouw waren gebleven aan JaHUaH, en met hén zal God verdergaan.

19 Hij ging daarvandaan en trof ’Elisha‘, de zoon van Shaphat, aan. Deze was aan het ploegen met twaalf span runderen voor zich uit, en hij bevond zich bij het twaalfde. ’Eli-jahu ging op hem af en wierp zijn mantel naar hem toe. 20 Hij verliet de runderen, snelde achter ’Eli-jahu aan en zei: „Laat mij toch mijn vader en moeder kussen, daarna zal ik u volgen.” En hij zei tot hem: „Ga, keer terug, want wat heb ik u gedaan?” 21 Zo keerde hij van achter hem terug, nam een span runderen, slachtte ze en kookte hun vlees op het hout van het juk van de runderen. Hij gaf dat aan het volk en zij aten. Daarna stond hij op, volgde ’Eli-jahu en diende hem.

Wat ook in deze ontmoeting met ’Elisha‘ opvalt is de combinatie van duidelijkheid, de roeping van God en de vreugde die dat brengt. Hier vindt een soort snel geïm­proviseerd afscheidsfeestje plaats: de elf knechten en mogelijk erbij geroepen fami­lieleden van ’Elisha‘ zullen een royaal maal gehad hebben aan het vlees van twee complete koeien!

Uit de ervaring van ’Eli-jahu valt veel te leren:

  • De tegenstander valt vaak aan via een volksgenoot (een ‘broeder’ of ‘zuster’ in naam) en op het moment dat we moe en emotioneel kwetsbaar zijn;
    - laat dat ons niet ontmoedigen !
    - God gebruikt het vaak voor een verdiepingsslag;
  • depressie verschijnt vaak juist na een hoogtepunt; geen reden om je te schamen;
  • angst is niet een goede raadgever; de angst van zowel ’Ach’abh als die van de profeet ’Eli-jahu leiden op momenten hun leven de verkeerde kant op (een groot verschil is dat de ene zich voor God afsluit terwijl de ander in zijn angst juist met God gaat communiceren);
    - het is beter, groot te blijven denken van God
      (of in gesprek met God blijven, zoals ’Eli-jahu deed);
  • wanneer we onze eigen ideeën vormen over hoe alles moet gaan, zullen we teleurgesteld raken; we moeten afgestemd blijven op God!

Vooral leerzaam is hoe God met ’Eli-jahu omging:

  • In alles wat Hij doet of zegt (of (nog) niet zegt!) stemt God Zich nauwkeurig af op wat de mens in nood als eerste nodig heeft; Hij was er helemaal voor ’Eli-jahu;
  • Hij reduceert diens probleem niet tot één dimensie, maar heeft oog voor alle aspecten van de complexiteit van het leven;
  • Hij zorgde eerst voor voldoende voeding en rust;
  • zoek bij stress of aanvallen bovenal de aanwezigheid van God; wacht op Zijn perspectief !
    Gods aanwezigheid is op te merken in de stilte; soms moeten we ons bewust ont­trekken aan alle drukte om Zijn stem goed te horen;
  • God geeft ons uitgebreid gelegenheid ons verhaal te doen en werkelijk tot rust te komen;
  • zelfs als wij onwijs zijn veroordeelt God ons niet; Hij is vol genade!
    Hij corrigeert ons pas nadat Hij ons in de rust gebracht heeft – op het moment dat we het goed aankunnen;
  • God bemoedigt, gaat door waar onze kracht ophoudt, en geeft een perspectief dat elk menselijke perspectief ver overstijgt.

God is groot en hoog verheven. Hij is stevig tegenover dwarsliggers, maar Hij is uiter­mate genadevol en geduldig ten opzichte van gebro­kenheid en tekortkomingen van degenen die Hem wel willen volgen. Dicht bij Hem kunnen we pas echt mens zijn!

Hallelu JaH !


Noten

1 De verklaring van enkele belangrijke namen uit deze geschiedenis zijn:

אֵלִיָּ֑הו - ’Eli-jahu’alp: ossekop; eerste, prominente, beschermendelam: herdersstaf; grote stok, Herder, Leiderjad: arm met open hand, zijtak, 'hij geeft'ah: figuur met geheven handen en gebogen knieën: verwonderen, aanbidden, vreugdewawu: tentharing, pin; verbinden - mijn God is JaHU.

אַחְאָב֙ - ’Ach’abh’alp: ossekop; eerste, prominente, beschermendechet: tent-paneel/wand, afscheiding, vlees’alp: ossekop; eerste, prominente, beschermendebaitu: tent/huis, 'in' – vaders broer; maar ook: ik stel een grens aan Vader / ik scheid me af van Vader (!).

אִיזֶ֔בֶל - ’Izebhel’alp: ossekop; eerste, prominente, beschermende, 1e p. enkelv: ikjad: arm met open hand, zijtak, 'hij geeft'zan: zeis; mes, snijden, metaal, waarderenbaitu: tent/huis, 'in'‘ajnu: oog; zien, voor-/toezienlam: herdersstaf; grote stok, Herder, Leider – ik geef grote waarde aan Ba‘al. Dit is volledig in lijn met wat we weten over haar afkomst: haar vader was koning van een Fenicische stad en aanbad deze afgod vurig. Wegens haar duidelijke naam is het te zien als een duidelijke daad van rebellie van ’Ach’abh tegen Isra’els God JaHUaH, dat hij haar gehuwd had.
Wat de uitspraak betreft: de Masoretische tekst lijkt de indicatie te geven dat haar naam met een zachte beth (getranslitereerd als bh - een v-achtige klank) werd uitgesproken, maar vol­gens sommige linguïsten is de verzachting van de beth een latere ontwikkeling en zal haar naam destijds dus mogelijk als ’Izebel (met nadruk op laatste lettergreep) uitgesproken zijn.

אֱלִישָׁ֤ע - ’Elisha‘’alp: ossekop; eerste, prominente, beschermendelam: herdersstaf; grote stok, Herder, Leiderjad: arm met open hand, zijtak, 'hij geeft'shad: borsten, bron, opwellen, naar voren komen‘ajnu: oog; zien, visie – God red.

חַזָאֶל - Chaza’el – van חָזָה - chazah - chet: tent-paneel/wand, afscheiding, vleeszan: zeis; mes, snijden, metaal, waarderenah: figuur met geheven handen en gebogen knieën - aanschouwen, (be)zien (lett.: de buitenkant aanbidden); en אֶלEl - ’alp: ossekop; eerste, prominente, beschermendelam: herdersstaf; grote stok, Herder, Leider - God; zijn naam wordt uitgelegd als: God ziende, of als: God zag hem.
Deze man zou inderdaad later koning van Syrië worden, als opvolger van Ben-hadad, en strijd leveren tegen Isra’el en Jehudah. Voor het zover was, zou hij nog als afgezant van Ben-hadad de gunst zoeken van de profeet ’Elisha‘, om van JaHUaH genezing te vragen voor Ben-hadad (2 Koningen 8: 7-15, 28-29). In meerdere opzichten werd ’Eli-jahu dus ver boven ’Ach’abh en ’Izebhel gesteld in de geestelijke gezagslijn: ’Eli-jahu - ’Elisha‘ - Ben-hadad - Chaza’el - de koningen van Isra’el en Jehudah. Dat was bepaald niet waar ’Ach’abh en ’Izebhel op gerekend hadden, zeker niet omdat het betekende dat daarbij hun zoon zwaar gewond zou raken, om uiteindelijk door Jehu’ gedood te worden (2 Koningen 9), precies overeen­komstig het woord van JaHUaH tot ’Eli-jahu!

2 Het is opvallend, hoe ’Ach’abh ’Eli-jahu zag:
18: 17 En het gebeurde, toen ’Ach’abh ’Eli-jahu zag, dat ’Ach’abh tegen hem zei: „Bent u diegene die Isra’el in het ongeluk stort?” (HSV) / „Zijt u die beroerder van Isra’el?” (SV).

De uitdrukking ‘in het ongeluk storten’ of ‘beroeren’ is in het Hebreeuws: עָכַר - ‘ákar - oorspronkelijk: ‘ajnu: oog; zien, voorzien, toezien op, visiekaph: geheven hand; zegenen, regerenraisu: gezicht van opzij; de hogere Ander (God) - zien (in de zin van toezien op dan wel in de zin van voorzien) de hand van gezag van God (dat is een zegenende óf een straffende hand).
’Eli-jahu was degene die de zegenende/straffende hand van God over Isra’el (voor)zag
maar... hij was niet degene die erop toezag, zoals ’Ach’abh bedoelde, hem ervoor verant­woordelijk stellende.

3 Meer informatie over het hier bedoelde vroeg-Bijbelse schrift in: André H. Roosma, ‘De geschreven taal van Abraham, Mozes en David – Pictografische wortels en basisnoties in de structuur van het vroeg-Bijbelse schrift.pdf document, Hallelu-JaH! werkdocument, januari 2011.
4 Voor degene die de Engelse taal machtig is: een vriend wees me vandaag op een heel mooie preek van Timothy Keller over ditzelfde Bijbel-gedeelte: ‘The Still Small Voice’.

Reacties

naam: *
e-mail: * (wordt niet openbaar gemaakt)
website: (optioneel)
reactie:
Ik wil graag dat mijn reactie hier wel / niet opgenomen wordt.
* = verplicht veld


 
home  home ,  nieuws index  ,  artikelen index

  
bloemdecoratie 

Bedankt voor uw belangstelling!

bloemdecoratie