Psalm 81 – Een liefdeslied met
Gods zeer korte samenvatting van de Torah
André H. Roosma 15 juli 2014
Hieronder de rijke tekst van deze mooie Psalm; zowel het Hebreeuwse
origineel, als een nauwkeurige Nederlandse vertaling.
1 | Voor de zangleider, op de Gittit, van ’Asaph. |
לַמְנַצֵּחַ
עַֽל־הַגִּתִּית
לְאָסָֽף׃ |
2 | Jubel tot God, onze
Sterkte; juich tot de God van Ja‘aqobh. | הַרְנִינוּ
לֵאלֹהִים
עוּזֵּנוּ הָרִיעוּ
לֵאלֹהֵי
יַעֲקֹֽב׃ |
3 | Hef een lied aan, en laat
horen de tamboerijn; de liefelijke harp met de luit. | שְֽׂאוּ־זִמְרָה
וּתְנוּ־תֹף
כִּנֹּור נָעִים
עִם־נָֽבֶל׃ |
4 | Blaas de shophar
bij Nieuwe Maan, bij volle maan op onze feestdag. | תִּקְעוּ
בַחֹדֶשׁ
שֹׁופָר בַּכֵּסֶה
לְיֹום
חַגֵּֽנוּ׃ |
5 | Want dat is een inzetting
in Isra’el, een beschermende maatregel van de God van
Ja‘aqobh. |
כִּי חֹק
לְיִשְׂרָאֵל
הוּא מִשְׁפָּט
לֵאלֹהֵי
יַעֲקֹֽב׃ |
6 | In Jehoseph heeft Hij het als een getuigenis gesteld, toen hij uittrok
naar het land Egypte - alwaar, zei hij, ik heb
gehoord een spraak, die ik niet verstond. | עֵדוּת
בִּֽיהֹוסֵף
שָׂמֹו בְּצֵאתֹו
עַל־אֶרֶץ
מִצְרָיִם שְׂפַת
לֹא־יָדַעְתִּי
אֶשְׁמָֽע׃ |
7 | „Ik heb zijn
schouder van de last ontdaan; zijn handen van de draagkorf vervreemd. |
הֲסִירֹותִי
מִסֵּבֶל
שִׁכְמֹו כַּפָּיו
מִדּוּד
תַּעֲבֹֽרְנָה׃ |
8 | In de benauwdheid riep
je, en Ik redde je; Ik antwoordde je uit de schuilplaats van de donder; Ik beproefde je aan de wateren van Meribah.” Selah. |
בַּצָּרָה
קָרָאתָ
וָאֲחַלְּצֶךָּ אֶעֶנְךָ
בְּסֵתֶר
רַעַם אֶבְחָֽנְךָ
עַל־מֵי
מְרִיבָה
סֶֽלָה׃ |
9 | „Hoor, Mijn volk,
en Ik zal je vermanen, Isra’el, als je naar Mij hoorde! |
שְׁמַע
עַמִּי
וְאָעִידָה
בָּךְ יִשְׂרָאֵל
אִם־תִּֽשְׁמַֽע־לִֽי׃ |
10 | Er zal onder jou geen vreemde
god zijn, en je zult je niet neerbuigen voor een buitenlandse god. |
לֹֽא־יִהְיֶה
בְךָ
אֵל זָר וְלֹא
תִשְׁתַּחֲוֶה
לְאֵל
נֵכָֽר׃ |
11 | Ik ben JaHUaH, jouw God, Die je heb doen opgaan uit het land Egypte; doe je mond wijd open, en Ik zal hem vullen.” |
אָנֹכִי
יְהוָה
אֱלֹהֶיךָ הַֽמַּעַלְךָ
מֵאֶרֶץ
מִצְרָיִם הַרְחֶב־פִּיךָ
וַאֲמַלְאֵֽהוּ׃ |
12 | Maar Mijn volk heeft niet
gehoord naar Mijn stem; en Isra’el heeft niet naar Mij verlangd. |
וְלֹא־שָׁמַע
עַמִּי
לְקֹולִי וְיִשְׂרָאֵל
לֹא־אָבָה
לִֽי׃ |
13 | Daarom heb Ik hen
overgegeven aan de koppigheid van hun harten, zodat zij wandelden in
hun eigen raadslagen. | וָֽאֲשַׁלְּחֵהוּ
בִּשְׁרִירוּת
לִבָּם יֵלְכוּ
בְּֽמֹועֲצֹותֵיהֶֽם׃ |
14 | O, dat Mijn volk naar Mij
gehoord had, dat Isra’el in Mijn wegen gewandeld had! |
לוּ
עַמִּי
שֹׁמֵעַֽ
לִי יִשְׂרָאֵל
בִּדְרָכַי
יְהַלֵּֽכוּ׃ |
15 | Spoedig zou Ik hun vijanden
onderworpen hebben, en Mijn hand gekeerd hebben tegen hun onderdrukkers. |
כִּמְעַט
אֹויְבֵיהֶם
אַכְנִיעַ וְעַל
צָרֵיהֶם
אָשִׁיב
יָדִֽי׃ |
16 | Die JaHUaH haten, zouden leugenaars bevonden zijn tegenover Hem, maar hún tijd zou voor eeuwig geweest zijn: |
מְשַׂנְאֵי
יְהוָה
יְכַֽחֲשׁוּ־לֹו וִיהִי
עִתָּם
לְעֹולָֽם׃ |
17 | En Hij zou hen te eten
gegeven hebben van het vette van de tarwe [d.w.z.: met
de beste tarwe]; „ja, met honing uit de rots zou Ik je
verzadigd hebben.” | וַֽיַּאֲכִילֵהוּ
מֵחֵלֶב
חִטָּה וּמִצּוּר
דְּבַשׁ
אַשְׂבִּיעֶֽךָ׃ |
Psalm 81 Noot bij vers 4:
Bij Nieuwe Maan (een maandelijkse feestdag) werd er op de shophar -
een hoorn van een grote os of ram - geblazen, en veel van Gods feesten
vielen rond het midden van de maand, dus bij volle maan.
Heel deze Psalm draait in feite om het gedenken van de grote daden van
JaHUaH, de God van Isra’el. Als Isra’el werkelijk
gedachtig zou zijn geweest aan alles wat Hij in Egypte voor hen gedaan
had, en onderweg tijdens de reis naar het hun beloofde land...
... Dan hadden ze geen andere bronnen van zekerheid en veiligheid aan
hoeven boren. Dat had Hij hen beveiligd en verzorgd... (daarmee komt deze Psalm ineens ook keihard de actualiteit binnen!)
In feite is deze Psalm een liefdeslied van de Bruidegom voor Zijn
ontrouwe bruid. Hij roept haar op: denk toch aan het verleden! Zie hoe goed
Ik voor je was, toen je helemaal van Mij afhankelijk was! Verlang toch
weer naar Me, zoals vroeger!
Bijzonder in deze Psalm vind ik hoe God hier de hele Torah in feite
samenvat in de verzen 9-11, met een duidelijke hint naar Het Shema‘: „Hoor, Mijn volk, ... Isra’el ... Er
zal onder jou geen vreemde god zijn, en je zult je niet neerbuigen voor
een buitenlandse god. Ik ben JaHUaH, jouw God, Die je heb
doen opgaan uit het land Egypte; doe je mond wijd open, en Ik zal hem
vullen.” Het belangrijkste wat God van Zijn volk vraagt
is trouw aan Hem, na alles wat Hij voor hen gedaan had. Hij belooft hen te
vullen, ze hoeven alleen maar hun mond open te doen, d.w.z. zich erop in te
stellen dat Hij hen wil voeden en vervullen.
Wát een God!
En wat doen wij? Leren we van de geschiedenis van Isra’el? Verheugen
we ons in alles wat Hij ons in de Messias gegeven heeft? Doen wij onze mond
open naar Hem toe, om door Hem gevuld te worden? Of zoeken ook wij liever
onze eigen wegen of andere goden – bijvoorbeeld die van de welvaart
of het oppervlakkige plezier? God behoede ons daarvoor! Ik bid u een sterk verlangen toe om tijd met Hem
door te brengen, naar Zijn stem te luisteren, en Zijn wegen te gaan.
En Zijn onderscheidingsvermogen ten aanzien van die afgoden! Onze God JaHUaH is het meer dan waard!
En laten we ook bidden voor Isra’el, dat de huidige situatie hen
terug zal drijven naar hun Grote Geliefde, die God van genade... Ook dat is
Hij meer dan waard! En Hij is machtig om voor uitkomst te zorgen, zelfs
in de zeer complexe situatie van juli 2014!
Hallelu JaH !
|