Psalm 119 – Een prachtig loflied
op, en leerdicht over, de Torah – inleiding en uitleg van enkele
kernwoorden
André H. Roosma 1 mei 2013
Psalm 119 is een bijzonder mooi loflied op de Torah van JaHUaH - de God van de Bijbel - en tegelijkertijd
een leerdicht over diezelfde Torah. Deze
Psalm bevat dan ook veel verwijzingen naar de
Torah (linguïstisch puur zou ik
Torāh moeten schrijven wegens de lange á klank van de a;
voor de eenvoud kies ik voor de schrijfwijze Torah, en evenzo bij
andere Hebreeuwse woorden, zoals mitswah). Vanuit deze Psalm kunnen we dus veel leren over hoe God JaHUaH, de God van heel de Bijbel, de Torah bedoeld heeft en hoe relevant hij ook
vandaag de dag nog is voor elke Israëliet en christen.
Hallelu JaH!
De schrijver van deze Psalm is helaas niet met zekerheid bekend. David
en Ezra zijn wel genoemd, maar een minstens zo waarschijnlijke kandidaat is
Jechizqi-Jahu (in
vertalingen ook wel Jehizkia of Hizkia genoemd), die, hoewel
hij de zoon was van de goddeloze koning Achaz, grootse hervormingen
in Israël doorvoerde, de Torah weer
liet gelden, en Israël opriep om JaHUaH weer de lof te geven die
Hem toekwam.
Door zijn lengte is deze Psalm niet zo populair als hij in feite wel
verdient te zijn. Het is in velerlei opzichten een prachtige Psalm. Hij is
ook duidelijk met veel passie en groot kunstenaarschap geschreven. Een aspect
is dat het een heel bijzonder acrostichon is
– dat is een gedicht waarvan de beginletters van alle regels een woord
of het alfabet vormen. Hier beginnen alle 8 (!) regels van elke strofe met
dezelfde letter, en bij de 22 strofen zijn dit achtereenvolgens alle letters
van het Hebreeuwse ’aleph-beth.
In de komende weken hoop ik in korte artikelen een aantal strofen uit
deze Psalm te bespreken. Ik zal dat doen, uitgaande van de Hebreeuwse
grondtekst en een eigen, zo letterlijk mogelijke vertaling daarvan.1
In deze vertaling wil ik recht doen aan de grondbetekenis van de Hebreeuwse
woorden, en ook aan de thematieken en de vorm en nadruk die in de grondtekst
ligt.
Iets over het woord Torah - תּוֹרָה [H8451-52]: in de Hebreeuwse
grondtekst van deze Psalm komt dit woord 25 keer voor (en
wel in de verzen: 1, 18, 29, 34, 44, 51, 53, 55, 61, 70, 72, 77, 85, 92, 97,
109, 113, 126, 136, 142, 150, 153, 163, 165, 174). In een eerdere
artikelen-serie over de Torah bleek dat Torah vaak vertaald is met ‘wet’, maar dat dat
geen goede vertaling is. In het schrift uit de tijd van de aartsvaders
en Mozes2 werd het woord Torah als volgt
geschreven:
.
Dit is te lezen als: het (kruis)teken van het verbond met de God Die we
aanbidden, of: de voltooiing van het verbond met God, waarin we ons
verwonderen en verheugen, en waar vanuit we leven. Volgens de gangbare
opvattingen betekent Torah: instructie of
onderwijs, en is het gerelateerd aan de Hebreeuwse werkwoordsvorm
horah of hurah [waarin de u wordt
uitgesproken als oe]: onderwijzen, leiden.3 Jawel, dat
klinkt net zo als ons woord Hoera!. Het is ook net zo vreugdevol. Ziet u wat een grote en trieste verarming het is, als we dat vervangen door
‘wet’? In mijn vertaling heb ik Torah
onvertaald gelaten. Wanneer ik toch een vertaling zou moeten geven, zou ik
kiezen voor: onderwijzing of aanwijzing. Dit sluit ook het beste aan bij de vele zinsverbanden
(o.a. in Leviticus) waarin het woord voorkomt.
Deze Psalm – meer een monoloog dan een lied – lijkt
gecomponeerd vanuit een zekere mate van weemoed. Waarlijk toont hij een ziel
in hechte verbondenheid en samenspraak met God. Het lijkt wel een soort
wiegelied, getoonzet op het kabbelen van de zee. De herhalingen zijn als de
steeds terugkerende golven van licht waardoor nieuwe sterren ontdekt
worden in de millennia oude hemel. Het ritme ervan lijkt op de beheerste
bewegingen van de vleugels van een adelaar die daarmee zijn nabijheid tot de
zon in stand houdt.4
Dat gestage ritme wordt versterkt door het intensieve gebruik van
parallellisme. In deze stijlvorm, die we in de Hebreeuwse tekst van de
Psalmen en Spreuken veel tegenkomen, wordt ongeveer hetzelfde twee of meer
keren gezegd in verschillende bewoordingen. Dit parallellisme
draagt aanzienlijk bij aan het goed kunnen interpreteren, vertalen en
uitleggen van deze Psalm.5 In dat parallellisme worden een aantal Hebreeuwse woorden als bijna-synoniem
met de Torah gebruikt. Die woorden zijn:
חוֹק of חֹק - choq (chōq) [H2706] (vers 5, 8, 12, 23, 26, 33, 48, 54, 64, 68,
71, 80, 83, 112, 117, 118, 124, 135, 145, 155, 171; in vers 16 de variant:
חוּקָּה
- chuqqah [H2708]; dus in totaal 22 keer!) - inzetting
(hier meestal in meervoud - als chuqqim - gebruikt van Gods
inzettingen, gegeven in de Torah; ook zo vertaald door de SV en NBG).
In de basisnotie zit van oorsprong het idee van een opgerichte grens, als
een tentkleed, een muurtje of een heg, die veiligheid biedt aan degenen
die daar binnen zijn, vooral tegen de brandende zon. Ook kan de link gelegd
worden met het werkwoord chaqaq - graveren, en met chaqah -
ingesneden, uitgehouwen. Dit versterkt de notie als van iets dat
schriftelijk is vastgelegd; je kunt ervan op aan.
מִצוָה -
mitswah [H4687] (vers 6, 10, 19, 21, 32, 35, 47, 48, 60, 66, 73, 86,
96, 98, 115, 127, 131, 143, 151, 166, 172, 176 - ook 22 keer) - instelling (hier meestal in meervoud
gebruikt van Gods instellingen, gegeven in de Torah, en daarmee als
synoniem voor de Torah; door de SV, HSV, NBG en NBV vertaald als gebod;
andere alternatieven zijn: opdracht, instructie, opzet, opstelling,
samenbinding of afspraak). De oorspronkelijke
schrijfwijze van mitswah was: . Het is verwant aan het werkwoord צוה - tsavah (tsāvāh) - oprichten, samenbinden,
neerzetten; van oorsprong: -
graan ( ) samenbinden ( ; in schoven) als in verwondering/ aanbidding ( ). Het ging dus in oorsprong over het inzamelen van
een grote oogst. Daarbij werden veel aren samengebonden en in schoven opgericht
neergezet. Zo droogden ze en kwamen ze tot hun
doel: de afrijping van hun vrucht. En bij de betrokkenen was er
verwondering en dankbaarheid voor wat God gegeven had in zo’n
grote oogst (vgl. Psalm 126: 6). Voor dit
werkwoord hebben we eigenlijk geen goed Nederlands equivalent. Men zou kunnen
denken aan werkwoorden als samenbinden, toebereiden voor, op het
hart binden, instellen op, oprichten, of neerzetten. Ik vind van deze
context en de betekenis van samenbinden en oprichten en
toebereiden voor afrijping totaal niets terug in het werkwoord
‘gebieden’ of het zelfstandig naamwoord
‘gebod’. De voorgevoegde mem staat gebruikelijk voor: veel van of
wat voortkomt uit. Het meervoud van mitswah: מִצְוֹת -
mitswot (mitswōt) staat daarmee
voor alles wat voortkomt uit Gods actie van bijeenbrengen, samenbinden en goed
neerzetten. Als God dat met ons doet, verandert er namelijk veel in ons leven.
We worden meer gericht op elkaar en op Zijn doelen. Door hoe God ons neerzet,
instelt, verandert ook onze instelling; die van
ons hart. Vandaar dat ik voorlopig voor deze vertaling heb gekozen, al is ook
deze vertaling nog gebrekkig. Ik wil u als lezer vragen, overal waar in mijn
vertaling instelling(en) voorkomt, of in een
gebruikelijke vertaling het woord gebod(en), te
denken aan deze meer uitgebreide uitleg. Met het hier gebruikte meervoud
מִצְוֹת
- mitswot is bovendien nog iets bijzonders aan de hand. In het oude
schrift zag het er zó uit: - te lezen als: een
super-Rechtvaardige, gespijkerd aan een kruis, of: veel rechtvaardigen,
verbonden door dat kruis... Zelfs dit oudtestamentische woord
mitswot verwees dus al naar het kruis als de weg waarlangs God
mensen bijeenbrengt en rechtop zet – rechtvaardigt!
Opvallend is dat deze Psalm mitswot en chuqim
(het meervoud van choq) pars pro
toto als bijna synoniem gebruikt voor de hele Torah, terwijl
Nehemia 9: 14 deze drie juist als vrijwel complementair ten opzichte van
elkaar opsomt: „En U hebt hen Uw heilige
shabbat goed doen kennen; en U hebt hun instellingen [mitswot], en inzettingen [chuqqim] en een Torah
onderwezen, door de hand van Uw knecht Mosheh.”
(vgl. ook Jozua 22: 5).
מִשׁפָּט -
mishpat (mishpāt) [H4941] (vers
7, 13, 20, 30, 39, 43, 52, 62, 75, 84, 91, 102, 106, 108, 120, 121, 132, 137,
149, 156 160, 164, 175; in totaal 23 keer) - maatregel (de HSV heeft: bepaling; de NBG: verordening; de SV: recht,
soms: oordeel; allen hebben soms: gericht of recht; hier weer
gebruikt als synoniem voor de Torah, in een groot deel van de gevallen
in meervoudsvorm: Uw maatregelen). Het is vaak iets dat
officieel vastgesteld is of wordt, vandaar ook die vertalingen:
verordening, recht of oordeel. De oorsprong, ook van het verwante werkwoord שׁפט - shaphat [H8199], is een afdekking
over, of omheining om, de opening van een waterbron, dus als begrenzende maatregel tot bescherming, dat er geen vee
of kinderen in vallen, en hij minder snel opdroogt. Van oorsprong is het dus
niet een juridisch, maar meer een sociaal begrip.
Een Engelse vertaling vertaalt het meervoud als: just standards (juiste, rechtvaardige
standaarden), en daar is ook wat voor te zeggen.
עֵדָה - ‘edah (‘ēdah) [H5713] (vers
2, 22, 24, 46, 59, 79, 95, 119, 125, 138, 146, 152, 167, 168) en de
variant ervan: עֵדוּת - ‘edut
[H5715] (vers 14, 31, 36, 88, 99, 111, 129, 144, 157; deze twee vormen samen weer 23
keer) - getuigenis (hier meestal in meervoud gebruikt van Gods getuigenissen,
d.w.z. wat God en andere ooggetuigen in de Torah verteld hebben over alle
gebeurtenissen tussen God en mensen uit het verleden; ook door de SV,
HSV en de NBG vaak zo vertaald). De oude basisvorm geeft aan: het zien
in- en uitgaan; met als betekenis: getuige zijn en getuigenis.
פִּקּוּד -
piqqud [H6490]
(vers 4, 15, 27, 40, 45, 56, 63, 69, 78, 87, 93, 94, 100,
104, 110, 128, 134, 141, 159, 168, 173; 21 van de in totaal 24 keer dat dit
woord in het Eerste Testament voorkomt) - aanwijzing (hier meestal in
meervoud gebruikt van Gods aanwijzingen, gegeven in de Torah),
dit woord wordt gezien als afgeleid van paqad [H6485] - zoeken, op (iets) letten, tellen,
bezoeken, aanstellen, aanwijzen. De notie is die van een ouder of leraar,
tegenover een kind of leerling, die ergens extra licht op laat vallen en
zegt: let hier goed op! Ons woord aanwijzing (die gegeven
wordt en waarop gelet wordt) komt hier m.i. dicht bij, dichter dan
bevel (SV, NBG, HSV) of regel (NBV). Die laatste twee termen passen meer in een juridisch dan in een
familiaal of educatief denkkader en zijn dus hier niet geschikt.
Dan zijn er twee woorden die wel vertaald worden met woord, uiting, spraak, of spreken: דָּבָר - dabhar (dābhār) [H1697] (vers 9, 16, 17, 25,
28, 42, 43, 49, 57 (mv), 65, 74, 81, 89, 101, 105, 107, 114, 130 (mv), 139
(mv), 147, 160, 161, 169; 23 keer); en: אִמרָח - ’imrah
(’imrāh) [H565] (vers 11, 38, 41, 50,
58, 67, 76, 82, 116, 123, 103 (mv), 133, 140, 148, 154, 158, 162, 170, 172;
dat is ruim de helft van het aantal keren - 19 van de 37 keer - dat dit woord
in het hele Eerste Testament voorkomt!) (afgeleid
van אָמַר -
’amar [H559] -
spreken, zeggen, antwoorden). ’Imratkha, de aan God
persoonlijk toegewezen perfectum van ’imrah heb ik
soms vertaald met Uw woord, soms met wat U gezegd hebt. Het gaat hier over het gezaghebbende spreken van God – wat God tot
dan toe al tegen de schrijver gezegd heeft; dus primair over de interactie
tussen God en hem. Daarnaast of daarbij dan ook over het vastgelegde,
algemene Woord van God, met een hoofdletter W. Voor de Psalmist was dat
voornamelijk de Torah, de eerste vijf boeken van de Bijbel.
Met name ’imrah wordt in de Bijbel voornamelijk gebruikt
voor het gezaghebbende spreken of het woord/Woord van God, voor Goddelijke
openbaring of profetie.
Hallelu JaH !
Noten
Als uitgangspunt heb ik gebruik gemaakt van de Hebreeuwse tekst van Psalm 119 (specifiek de html-versie
met klinkers), uit de digitale versie van de Westminster Leningrad
Codex, zoals bijgehouden door het J. Allan Groves Center for advanced Biblical research.
1 |
Deze vertaling heeft de volgende uitgangspunten:
- brontaal getrouw (d.w.z. zo nauwkeurig mogelijk weergevend wat er in het
Hebreeuws staat, inclusief nauwkeurige transliteratie van namen en behoud
van zo veel mogelijk van de stijl en nadruk; dat laatste bijvoorbeeld door een
woord aan het begin van een zin te plaatsen);
- zo weinig mogelijk theologische interpretatie;
- gebruik van
Nederlands dat voor de gemiddeld ontwikkelde mens begrijpelijk is;
- voor de duidelijkheid of ter bevordering van de leesbaarheid ingevoegde
woorden zijn in een grijze en iets kleinere letter gezet;
- in geval de grondtekst voor meerderlei uitleg vatbaar is, worden de
alternatieven erbij vermeld.
Daarmee staat hij vaak redelijk dicht bij de Herziene Statenvertaling,
behalve wat betreft de weergave van de Hebreeuwse namen, waaronder de
glorierijke Naam van God een eerste plaats inneemt. Betreffende die
glorierijke Naam van God, zie: André H. Roosma, ‘De wonderbare en liefelijke Naam van de God
Die er was, Die er is, en Die er zijn zal’ , uitgebreide
Accede!/Hallelu-JaH!
studie (ca. 90 p.), juli 2009. |
2 |
Meer informatie over het hier bedoelde vroeg-Bijbelse
schrift in: André H. Roosma, ‘De geschreven taal van Abraham, Mozes en David –
Pictografische wortels en basisnoties in de structuur van het vroeg-Bijbelse
schrift’ , Hallelu-JaH!
werkdocument, januari 2011. |
3 |
Dit is de Hiph‘il oftewel causatieve vorm
van een werkwoord יָרָה - jarah [H3384]; het bevat de connotaties:
licht geven, water geven om te laten leven, en: je doel laten bereiken (voor details zie bijv. Julius Fürst, A Hebrew &
Chaldee lexicon to the Old Testament, p.606 e.v.). In de
Torah onderwijst God ons en geeft Hij ons licht zodat we kunnen leven
en het doel van ons leven bereiken. Het is dus een duidelijk begrip op
zichzelf en daarom hier verder onvertaald gelaten; het door andere
vertalingen veel gebruikte woord wet heeft veel te veel een juridisch
en beperkend karakter dat niet in het origineel zat. |
4 |
De tekst van deze alinea is geïnspireerd door een
soortgelijke alinea in het Engelstalige commentaar op deze Psalm, door
Joseph Bryant Rotherham, uitgegeven als onderdeel van de Bible Study Textbook
Series, door College Press, Joplin, Missouri USA; 1970. |
5 |
Een voorbeeldzin om aan te geven wat we aan het Bijbels
parallellisme hebben: „We gaan naar Gods huis om Hem te aanbidden, ja,
we trekken op naar de tempel om God te verheerlijken.” Het is hier
direkt duidelijk dat “we gaan” en “we trekken op”
parallel lopen, en ook het doel daarvan: “om Hem te aanbidden”,
respectievelijk: “om God te verheerlijken”. Als iemand nu niet
wist wat een “tempel” was, wist hij uit dit parallellisme, dat
het een soort “huis van God” moest zijn, dus een plaats waar je
God kon ontmoeten, Hem aanbidden en liefde van Hem ontvangen. |
6 |
Deze uitleg sluit aan bij de uitleg van Fürst:
“prop. to establish, to erect, to set up,
proceeding from the fundamental signification to join firmly together,
to put closely together (into one), to close or wind together; closely connected in its organic root צָו-ָה with צַב...” (zie Julius Fürst, A Hebrew &
Chaldee lexicon to the Old Testament, p.1180). Dit is precies
wat met koren gedaan werd na het maaien: in schoven samenbinden en rechtop
zetten. Ik vind het opvallend dat Fürst een relatie legt met de woordstam
צַב, van oorsprong: de
riethalmen ( ) voor een (rieten) huis ( ), die eveneens eerst in grote aantallen werden samengebonden en
rechtop gezet om te drogen. Dit is de stam van het werkwoord - tsabhah,
waarvan is afgeleid: Gods titel tsebhaōt - Hij Die mensenmenigten bijeenbrengt (meestal vertaald als ‘van de legerscharen’, ‘van de hemelse
machten’ of iets dergelijks). Verder wordt het woord mistwah en het Aramese woord צַותָּא -
tsavta’ - samenbrengen, samenzijn, gezelschap; ook wel met
elkaar in verband gebracht. Vanuit het bovenstaande is dit
begrijpelijk. Volgens een andere joodse uitleg ligt de oorsprong in het recht ( )
verbonden met ( ) aanbidding ( ). Ook dan is er weinig aanleiding het te vertalen met
‘gebod’. |
Vorige artikel: ‘DE Masoretische Tekst bestaat niet -
Enkele feiten over de grondtekst van het Eerste Testament van de
Bijbel’. Zie ook de artikelen-serie over de Torah.
Volgende artikelen: ‘Psalm 119
– Een prachtig loflied op, en leerdicht over, de Torah – deel - ’aleph’ en: Deel - beth en
- gam.
|