Psalm 119 – Een prachtig loflied
op, en leerdicht over, de Torah – deel -wav en -zan
André H. Roosma 15 mei 2013
Onlangs vertelde ik enthousiast aan vrienden over deze serie over Psalm 119 – die bijzondere Torah-Psalm. Ik zei: „Dit is prachtig om mee bezig
te mogen zijn. Het lijkt op het restaureren of schoonmaken van een oud
schilderij. Van onder dikke, bruine lagen oude vernis van wetticisme komt
een stralend en kleurrijk schilderij tevoorschijn.” En zo ervaar
ik het echt. Waar de gangbare vertalingen – beïnvloed door vele
eeuwen van Joods en Calvinistisch wetticisme – het hebben over wetten
en geboden, blijkt het te gaan over vreugde en over Gods spreken en over
Zijn genadevolle en beschermende maatregelen (zie
de de inleiding, een
korte studie over de eerste, een over de
tweede en derde strofe, en een over de
vierde en vijfde strofe; als u die mogelijk nog niet gelezen mocht
hebben, is het beter, die eerst te lezen). Hier behandel ik de buitengewoon mooie en veelzeggende zesde en zevende
strofe van deze prachtige Psalm. Net als de vorige keren ga ik daarbij
uit van de Hebreeuwse grondtekst en een zo letterlijk mogelijke
eigen vertaling ervan (ingevoegde woorden in grijs
en toelichting tussen [haken]). En opnieuw lezen we de woorden van
iemand die enthousiast is over Gods genade en liefde, en over wat hij
persoonlijk met God beleefd heeft.
Wawu / wav (tentpin,
verbinding) | \ ו |
41 | En laat Uw
goedertierenheid over mij komen, JaHUaH!
Uw heil [Hebreeuws: Teshu‘ah], overeenkomstig wat U gezegd hebt; |
וִֽיבֹאֻנִי
חֲסָדֶךָ
יְהוָה
תְּשֽׁוּעָתְךָ
כְּאִמְרָתֶֽךָ׃ |
42 | Dan heb ik
hem die mij hoont iets te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. |
וְאֶֽעֱנֶה
חֹרְפִי
דָבָר
כִּֽי־בָטַחְתִּי
בִּדְבָרֶֽךָ׃ |
43 | En
trek het woord van de waarheid niet helemaal [of:
helemaal niet] weg uit mijn mond, want ik hoop op Uw maatregelen. |
וְֽאַל־תַּצֵּל
מִפִּי
דְבַר־אֱמֶת
עַד־מְאֹד
כִּי
לְמִשְׁפָּטֶךָ
יִחָֽלְתִּי׃ |
44 | Dan zal ik
Uw Torah steeds in acht nemen, voor eeuwig en altijd. | וְאֶשְׁמְרָה
תֹורָתְךָ
תָמִיד
לְעֹולָם
וָעֶֽד׃ |
45 | En ik zal
wandelen op een ruime weg, omdat ik Uw
aanwijzingen gezocht heb. | וְאֶתְהַלְּכָה
בָרְחָבָה
כִּי
פִקֻּדֶיךָ
דָרָֽשְׁתִּי׃ |
46 | Ook zal ik
tegenover koningen spreken over Uw getuigenissen, en mij niet schamen. |
וַאֲדַבְּרָה
בְעֵדֹתֶיךָ
נֶגֶד
מְלָכִים
וְלֹא
אֵבֹֽושׁ׃ |
47 | En ik verheug
mij in Uw instellingen, die ik liefheb. | וְאֶשְׁתַּֽעֲשַׁע
בְּמִצְוֹתֶיךָ
אֲשֶׁר
אָהָֽבְתִּי׃ |
48 | En ik hef
mijn handen op naar Uw instellingen, die ik liefheb, en ik blijf Uw
inzettingen overdenken. | וְאֶשָּֽׂא־כַפַּי
אֶֽל־מִצְוֹתֶיךָ
אֲשֶׁר
אָהָבְתִּי
וְאָשִׂיחָה
בְחֻקֶּֽיךָ׃ |
Zan / zajin (zeis, mes; ook:
olijf(olie), waarderen) | \ ז |
49 | Gedenk aan
het woord, tot Uw knecht gesproken, waarop U
mij deed hopen. | זְכֹר־דָּבָר
לְעַבְדֶּךָ
עַל אֲשֶׁר
יִֽחַלְתָּֽנִי׃ |
50 | Dit is mijn
troost in mijn ellende, want Uw woord [of: wat U
gezegd hebt] heeft mij levend gemaakt. | זֹאת
נֶחָמָתִי
בְעָנְיִי
כִּי
אִמְרָתְךָ
חִיָּֽתְנִי׃ |
51 | De
hoogmoedigen hebben mij boven mate zeer bespot; van Uw Torah ben ik niet
afgeweken. | זֵדִים
הֱלִיצֻנִי
עַד־מְאֹד
מִתֹּֽורָתְךָ
לֹא
נָטִֽיתִי׃ |
52 | Herdacht
heb ik Uw aloude maatregelen, JaHUaH; zo
troost [of: verkwik] ik mezelf. | זָכַרְתִּי
מִשְׁפָּטֶיךָ
מֵעֹולָם
׀ יְהוָה
וָֽאֶתְנֶחָֽם׃ |
53 | Verontwaardiging greep mij aan vanwege de godvijandigen, die Uw Torah
verlaten. | זַלְעָפָה
אֲחָזַתְנִי
מֵרְשָׁעִים
עֹזְבֵי
תֹּורָתֶֽךָ׃ |
54 | Tot
liederen zijn Uw inzettingen voor mij geworden, in het huis waar ik als
vreemdeling verblijf. | זְמִרֹות
הָֽיוּ־לִי
חֻקֶּיךָ
בְּבֵית
מְגוּרָֽי׃ |
55 | Herdacht
heb ik ’s nachts Uw Naam, JaHUaH,
en in acht genomen heb ik Uw Torah. | זָכַרְתִּי
בַלַּיְלָה
שִׁמְךָ
יְהוָה
וָֽאֶשְׁמְרָה
תֹּורָתֶֽךָ׃ |
56 | Dat is aan
mij gebeurd, omdat ik op Uw aanwijzingen goed gelet heb. | זֹאת
הָֽיְתָה־לִּי
כִּי
פִקֻּדֶיךָ
נָצָֽרְתִּי׃ |
Psalm 119: 41-56 (ו,
ז)
De tentpin als verbindend element is het kern-begrip in de zesde strofe,
waar we hier mee beginnen. Deze werd afgebeeld door de oude Semitische
letter - wav of
wawu – voorloper van de Hebreeuwse letter ו - wav.
Heel mooi is het begin van deze strofe: En laat Uw
goedertierenheid over mij komen, JaHUaH!1
Uw heil [Hebreeuws: Teshu‘ah], overeenkomstig Uw woord.
Het is de goedertierenheid (Hebreeuws: chesed) van God JaHUaH waarop de Psalmist hoopt. En dan geeft
het Eerste Testament weer even een heel duidelijke vooruitwijzing naar het
Nieuwe Testament, in het woord Heil - in het Hebreeuws: Teshu‘ah; dit is een grammaticale variant
van Jeshu‘ah - Jezus, Die inderdaad
Het Heil-brengende en Levende Woord van God was, en veel van Gods eerdere
profetische woorden vervulde! Hij belichaamde Gods goedertierenheid.
In Hem ontvangen we de verbondenheid - de wav - met God! Daarop rust alles.
In vers 43 gebruikt de schrijver weer die samenstelling ‘ad-meód: ten volle, helemaal
of geheel en al, om te zeggen dat hij wil dat
Gods woord van de waarheid (de andere helft van het veelzeggende duo goedertierenheid/genade
en waarheid) voortdurend in zijn mond moet blijven. Hij wil altijd
de volle waarheid blijven spreken. Ik moet hierbij ook denken aan de woorden
van Paulus, dat hij besloten had niets te weten en te verkondigen dan die Ene:
Jezus Christus, en Die gekruisigd! (1 Kor. 2: 2).
Wat de schrijver hiertoe motiveert is dat hij hoopt op Gods beschermende en
rechtvaardige maatregelen, ook als het zich onthouden van leugens hem soms
op korte termijn nadeel op lijkt te leveren.
De volgende vijf verzen geven aan waar dit leven in nauwe verbondenheid
met God toe leidt en hoe het er uitziet. Zich verheugen en de handen opheffen
- zoals gesymboliserd in de vorige letter, de áh - vormen daar een onderdeel van. Het laatste woord van deze strofe - overdenken - vormt tevens een bruggetje
naar de volgende strofe.
In die volgende, de zevende (!) strofe, staat de letter - zan of
moderner: ז - zajin centraal. Deze
beeldt een zeis af en staat voor het oogsten en alles wat kostbaar is, en
voor de volheid die ook kenmerkend verbonden is met het getal zeven. Van voor
de tijd van de uitvinding van het werken met metaal stond deze letter
waarschijnlijk voor olijfolie (waar het latere gesmolten
brons veel op lijkt). En het zajin-woord waarmee de dichter hier begint is de woordstam
זכר - zákhar [spreek uit: záchar] [H2142] - gedenken, vieren, roemen in, proclameren.
Ook staat hij voor het begrip: mannelijk. Het is waarschijnlijk het
belangrijkste zajin-woord in de Bijbel. We komen deze stam hier tegen
in de verzen 49, 52, en 55. De schrijver wil dat God hem gedenkt
én hij ziet het belang van het herdenken en vieren voor hemzelf
en degenen die zijn Psalm later lezen of zingen. Dit herdenken en vieren
speelde een grote rol in Israël. En ook in ons leven zou het een mooie
rol kunnen spelen. Door te herdenken en te vieren Wie God is, en wat we met
Hem beleefd of van Hem ontvangen hebben (inclusief wat
onze ouders of voorouders met Hem beleefd en van Hem ontvangen hebben), worden we weer enthousiast en staan we meer open voor Zijn leiding
nú. We zien en beleven weer hoe enorm goed Hij was en is voor ons, en
dat doet wat met ons. Dit zien we duidelijk in de verzen 50 en 52. Het zorgt
dat je zelfs forse tegenstand aankunt (vers
51) en je ontzet over de stommiteit van het ingaan tegen God en Zijn
Torah (vers 53). Zelfs in een vreemde
omgeving worden Gods inzettingen dan iets waar je zo vreugdevol van
wordt dat je ervan gaat zingen (vers 54).
De kracht van het – ook/zelfs ’s nachts – herdenken en
vieren van Gods glorierijke Naam (vers 55) is een
enorm mooi onderwerp op zich. Ik verwijs daarom graag naar een apart artikel
hierover: ‘Zakhar beShem
JaHUaH – de Naam van JaHUaH gedenken/roemen,
uit Psalm 20. Het is een heel mooie manier om God de eer te
geven die Hem toekomt én tegelijk jezelf te troosten of te verkwikken,
zoals de psalmist hier schrijft.
In het laatste vers geeft de schrijver aan dat het allemaal niet zo
moeilijk is als het vaak wordt voorgesteld: het gaat erom, dat we, als goede
leerlingen of als kinderen die het goed hebben met hun vader, letten op
Gods aanwijzingen.2 Zoals eerder gezegd: in afhankelijkheid van God
floreren we.
Hallelu JaH !
Noten
1 |
Betreffende de glorierijke Naam van God, en de relatie
van die heerlijke Naam met Zijn nabijheid, en met aanbidding, vreugde en leven,
zie: André H. Roosma, ‘Leven, veiligheid en verbondenheid
in blijde aanbidding, uit de hand van God’ ; Hallelu-JaH! webartikel, januari 2011. André H. Roosma, ‘De wonderbare en liefelijke Naam van de God Die
er was, Die er is, en Die er zijn zal’ , uitgebreide
Accede!/Hallelu-JaH!
studie (ca. 90 p.), juli 2009. |
2 |
Zie hierover ook mijn artikelen: ‘Communiceren met God’ – Door
Jezus de Messias niet één- maar tweerichtingsverkeer!,
‘Ons bewust zijn van de aanwezigheid van God’ – Immanuel - God is met ons, door dik en dun!, en:
‘Jezus – Immanu’el – kennen als
Vriend’ – Wat bedoelen we met de uitdrukking: God of
Jezus ‘kennen’?; alle drie op de Immanuel
levensstijl website (www.Immanuel-levensstijl.nl), dec. 2012 (2x) resp. mei 2013. |
Vorige artikelen in deze serie Psalm 119 – Een prachtig loflied op, en leerdicht over, de
Torah: ‘inleiding en uitleg van enkele kernwoorden’, ‘deel - ’aleph’, ‘deel -bet en -gam’ en ‘deel -dalt en -áh’.
Volgende artikel: ‘Deel - chét en - tét’.
|