Psalm 25 In elke ellende hoop, dank zij
JaHUaH!
André H. Roosma 30 januari 2015
Deze weken zat ik niet zo lekker in mijn vel. Om me heen werd ik
geconfronteerd met veel gebrokenheid en ook in m’n eigen leven
worstelde ik met verschillende dingen, onder andere het gemis van een
levensmaatje. In een gesprekje met een vriend verwees hij naar
Psalm 25. Na afloop van het gesprek herinnerde onze Heer me daaraan. Ik zocht
deze Psalm op en werd bijzonder bemoedigd. Graag deel ik iets van deze
rijkdom hier met u.
De vertalers van NBG vertaling zetten boven deze Psalm: Bede om
vergiffenis en verlossing, en die van de Herziene Statenvertaling:
Gebed om bescherming en vergeving. Tegelijkertijd is het ook een
les in herdenken – vooral het herdenken van de grootheid en genade van
JaHUaH, onze God.1 Daarom kunnen we ook Gedenkend bidden om
vergeving en verlossing boven deze Psalm zetten, of de titel die ik boven
dit artikel gebruikte.
Deze Psalm is opnieuw (evenals bijv. 34) een prachtig acrostichon, op basis van het Hebreeuwse ’aleph-bet.2 Hieronder de rijke tekst van deze mooie Psalm; zowel het
Hebreeuwse origineel, als een nauwkeurige Nederlandse vertaling.
1 | Van David. | לְדָוִ֡ד |
’Aleph |
Tot U, JaHUaH, hef ik mijn ziel op. |
אֵלֶ֥יךָ
יְ֝הוָ֗ה
נַפְשִׁ֥י
אֶשָּֽׂא׃ |
2 Bet | Mijn God, op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden; laat mijn vijanden
niet van vreugde opspringen over mij. | אֱֽלֹהַ֗י
בְּךָ֣
בָ֭טַחְתִּי
אַל־אֵב֑וֹשָׁה
אַל־יַֽעַלְצ֖וּ
אֹיְבַ֣י
לִֽי׃ |
3 Gimel | Ja,
allen die U verwachten zullen niet beschaamd worden; beschaamd zullen
worden, die bedrieglijk handelen zonder oorzaak. | גַּ֣ם
כָּל־קֹ֭וֶיךָ
לֹ֣א
יֵבֹ֑שׁוּ
יֵ֝בֹ֗שׁוּ
הַבּוֹגְדִ֥ים
רֵיקָֽם׃ |
4 Dalet | Uw
wegen, JaHUaH, doe ze mij goed kennen, onderwijs mij Uw paden. |
דְּרָכֶ֣יךָ
יְ֭הוָה
הוֹדִיעֵ֑נִי
אֹ֖רְחוֹתֶ֣יךָ
לַמְּדֵֽנִי׃ |
5 áH/Hé | Doe
mij treden in Uw waarheid, | הַדְרִ֘יכֵ֤נִי
בַאֲמִתֶּ֨ךָ |
Wav | en
onderwijs mij, want U bent de God van mijn Heil; naar U zie ik uit, heel
de dag. | וְֽלַמְּדֵ֗נִי
כִּֽי־אַ֭תָּה
אֱלֹהֵ֣י
יִשְׁעִ֑י
אוֹתְךָ֥
קִ֝וִּ֗יתִי
כָּל־הַיּֽוֹם׃ |
|
6 Zajin | Gedenk
Uw barmhartigheden, JaHUaH, en Uw goedertierenheden, want die
zijn van eeuwigheid. | זְכֹר־רַחֲמֶ֣יךָ
יְ֭הוָה
וַחֲסָדֶ֑יךָ
כִּ֖י מֵעוֹלָ֣ם
הֵֽמָּה׃ |
7 Chet | De
zonden uit mijn jeugd en mijn overtredingen – gedenk die niet;
overeenkomstig Uw goedertierenheid gedenk’ U mij, omwille van
Uw goedheid, JaHUaH! | חַטֹּ֤אות
נְעוּרַ֨י
וּפְשָׁעַ֗י
אַל־תִּ֫זְכֹּ֥ר
כְּחַסְדְּךָ֥
זְכָר־
לִי־אַ֑תָּה
לְמַ֖עַן
טוּבְךָ֣
יְהוָֽה׃ |
8 Tet | Goed en
oprecht is JaHUaH; daarom zal Hij zondaars begeleiden in de weg. |
טוֹב־וְיָשָׁ֥ר
יְהוָ֑ה עַל־כֵּ֤ן
יוֹרֶ֖ה
חַטָּאִ֣ים
בַּדָּֽרֶךְ׃ |
9 Jod | Hij zal
de ootmoedigen doen treden in de beschermende maatregel, en Hij zal de
ootmoedigen Zijn weg onderwijzen. | יַדְרֵ֣ךְ
עֲ֭נָוִים
בַּמִּשְׁפָּ֑ט וִֽילַמֵּ֖ד
עֲנָוִ֣ים
דַּרְכּֽוֹ׃ |
10 Kaph | Alle paden
van JaHUaH zijn goedertierenheid en waarheid, voor degenen die Zijn
verbond en Zijn getuigenissen bewaren. | כָּל־אָרְח֣וֹת
יְ֭הוָה
חֶ֣סֶד
וֶאֱמֶ֑ת
לְנֹצְרֵ֥י
בְ֝רִית֗וֹ
וְעֵדֹתָֽיו׃ |
11 Lamed | Omwille van
Uw Naam, JaHUaH, vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot. |
לְמַֽעַן־שִׁמְךָ֥
יְהוָ֑ה
וְֽסָלַחְתָּ֥
לַ֝עֲוֺנִ֗י
כִּ֣י
רַב־הֽוּא׃ |
|
12 Mem | Wie is de
man die JaHUaH vreest? Hij zal hem geleiden in de weg die hij
zal hebben te verkiezen. | מִי־זֶ֣ה
הָ֭אִישׁ
יְרֵ֣א
יְהוָ֑ה י֝וֹרֶ֗נּוּ
בְּדֶ֣רֶךְ
יִבְחָֽר׃ |
13 Nun | Zijn ziel zal
overnachten in het goede, en zijn zaad zal de aarde beërven. |
נַ֭פְשׁוֹ
בְּט֣וֹב
תָּלִ֑ין וְ֝זַרְע֗וֹ
יִ֣ירַשׁ
אָֽרֶץ׃ |
14 Samekh | Het
gezelschap [of: de vertrouwelijke omgang] van
JaHUaH is voor degenen die Hem vrezen; en met Zijn verbond maakt Hij
hen vertrouwd. | ס֣וֹד
יְ֭הוָה
לִירֵאָ֑יו וּ֝בְרִית֗וֹ
לְהוֹדִיעָֽם׃ |
15 ‘Ajin | Mijn
ogen zijn voortdurend op JaHUaH, want Hij laat mijn voeten uit
het net uitgaan. | עֵינַ֣י
תָּ֭מִיד
אֶל־יְהוָ֑ה כִּ֤י
הֽוּא־יוֹצִ֖יא
מֵרֶ֣שֶׁת
רַגְלָֽי׃ |
|
16 Pe | Wend U tot
mij en wees mij genadig, want eenzaam en ellendig ben ik. |
פְּנֵה־אֵלַ֥י
וְחָנֵּ֑נִי כִּֽי־יָחִ֖יד
וְעָנִ֣י
אָֽנִי׃ |
17 Tsade | De
benauwdheden van mijn hart hebben zich uitgebreid; voer mij uit mijn
benauwenissen. | צָר֣וֹת
לְבָבִ֣י
הִרְחִ֑יבוּ
מִ֝מְּצֽוּקוֹתַ֗י
הוֹצִיאֵֽנִי׃ |
18 Resh (Qoph 2) | Aanzie mijn ellende en mijn moeite, en neem weg al mijn zonden. |
רְאֵ֣ה
עָ֭נְיִי
וַעֲמָלִ֑י וְ֝שָׂ֗א
לְכָל־חַטֹּאותָֽי׃ |
19 Resh | Aanzie mijn
vijanden, want zij zijn steeds talrijker, en zij haten mij
met een gewelddadige haat. | רְאֵֽה־אוֹיְבַ֥י
כִּי־רָ֑בּוּ וְשִׂנְאַ֖ת
חָמָ֣ס
שְׂנֵאֽוּנִי׃ |
20 Shin | Bewaar mijn
ziel en bevrijd mij; laat mij niet beschaamd worden, want ik schuil in U
[of: bij U]. | שָׁמְרָ֣ה
נַ֭פְשִׁי
וְהַצִּילֵ֑נִי
אַל־אֵ֝ב֗וֹשׁ
כִּֽי־חָסִ֥יתִי
בָֽךְ׃ |
21 Tav | Laat
integriteit en oprechtheid mij behoeden, want ik verwacht U. |
תֹּם־וָיֹ֥שֶׁר
יִצְּר֑וּנִי
כִּ֝֗י
קִוִּיתִֽיךָ׃ |
22 | O God, verlos Isra’el uit al zijn benauwdheden. | פְּדֵ֣ה
אֱ֭לֹהִים
אֶת־יִשְׂרָאֵ֑ל מִ֝כֹּ֗ל
צָֽרוֹתָיו׃ |
Psalm 25
Wat me in de eerste plaats weer opvalt is het frequente gebruik van de
heerlijke Godsnaam JaHUaH in deze Psalm. De schrijver voelde of wist
blijkbaar dat God niet ver weg, maar hem nabij was. Hij herinnerde zich ook
Gods karakter van genade en waarheid. Dat geeft hem veel vrijmoedigheid,
en het geeft deze Psalm, ondanks de ellende die de schrijver ook ervoer,
toch een hoopvolle toon.
Vers 1 geeft aan dat we van doen hebben met een Psalm van David. Het
Hebreeuws laat echter ook de uitleg toe dat de Psalm is opgedragen aan
David. Als allereerste en allerbelangrijkste (’aleph!) heft hij zijn ziel op tot God. Hij zegt als het
ware: „God, hier is mijn leven, ik geef het in Uw handen!” In vers 2 gaat hij daarop verder, door zijn vertrouwen volledig op God te
stellen, ook waar het gaat over vijanden die hem willen vernederen. Hij gebruikt daarbij de woorden beschaamd worden. Dat doet hem
herinneren (vers 3) aan het feit dat God
ervoor zorgt dat allen die Hem verwachten uiteindelijk niet beschaamd uit
zullen komen. Uiteindelijk zullen alleen zij beschaamd worden die zonder
oorzaak of reden een ander bedriegen. Dit doet hem zich realiseren, dat het voor hem belangrijk is, goed te
wandelen in de wegen die God hem wijst (vers 4 en
5). Hij heeft God JaHUaH nodig om hem te onderwijzen en te
geleiden. Daarom ziet hij voortdurend, heel de dag naar God uit; God
Die zijn Heil / Verlossing is – het gebruikte woord is de basis van de
Naam van Jeshu‘ah, ons Heil en onze
Verlossing!
Dat doet hem in vers 6 en 7 hij stilstaan bij zijn geestelijke nood. Hij
verdoezelt zijn overtredingen niet. Maar het valt op, dat hij begint met
Gods onbeperkte barmhartigheden en goedertierenheden. In de
vertaling heb ik de structuur van de zinnen zoveel mogelijk gelaten zo die was.
In het Hebreeuws is parallellisme een belangrijke stijlvorm in dit
soort poëzie. Zo zien we dat de schrijver door de zinsbouw in vers 7 de
aandacht verlegt van “De zonden uit mijn jeugd en mijn
overtredingen” naar “Uw goedertierenheid ... Uw goedheid,
JaHUaH!”. Het is niet onze eigen goedheid die onze zonden
compenseert of iets dergelijks, nee, het is de goedheid en goedertierenheid
van JaHUaH! (vers 7 en 8).
In vers 9 valt weer op dat het gaat over de ootmoedigen (Hebreeuws: ‘anavim), over wie ik het eerder al eens wat
uitgebreider had, naar aanleiding van Psalm 22. Het Hebreeuwse woord
mitswot, dat vaak als synoniem voor de Torah wordt gebruikt, vindt
zijn oorsprong in het afdekken of omheinen van een waterput, zodat kinderen
en vee er niet in konden vallen. Ik heb het daarom niet vertaald als
recht zoals de meeste vertalingen doen, maar als beschermende
maatregel. We mogen wandelen in de dingen die God als beschermende
maatregelen voor ons heeft bepaald. Het geeft de toon van de Torah beter
weer.
Die Torah, of het boek van het verbond en van Gods getuigenissen, vinden
we ook terug in het volgende vers, 10. We moeten die bewaren, dat wil
zeggen: hoog houden en niet weg doen, willen we vol deelhebben aan de
chesed en ’emet oftewel: goedertierenheid en trouw,
of: genade en waarheid (Johannes 1: 14-17) die zo
karakteristiek zijn voor God.
Het laatste en afsluitende gebed om vergeving bidt de Psalmist in vers 11
met een beroep op de glorierijke Naam. Dat is de ultieme verwijzing naar
Gods karakter als zijn basis voor een vaste hoop op vergeving en verlossing!
De volgende vier verzen - 12 t/m 15 - gaan over het voorrecht voor degenen
die God vrezen, dat wil zeggen: intens ontzag hebben voor Hem.
God zal hen leiden in de vele keuzes waar het leven ons voor stelt en ons
bevrijden uit lastige situaties waarin anderen ons trachten te verstrikken.
In heden en toekomst zal God hen met zorg omringen en bovenal zal Hij Zelf
bij hen zijn. Dit is reden voor de Psalmist om zijn ogen voortdurend
op JaHUaH gericht te houden.
Die zorg van God lijkt te contrasteren met de ellende die de Psalmist
op dit moment ervaart. Herkent u dat? Soms kan de mooie realiteit van
God zo ver weg lijken door allerlei gebrokenheid en ellende die we op ons
pad tegenkomen... De Psalmist vraag hiervoor Gods aandacht in het
laatste deel van deze Psalm (de verzen 16 t/m 22).
Let wel dat alle voorgande verzen hiervoor de basis hebben opgebouwd!
Ons gebed voor onze omstandigheden moet voorafgegaan worden door het gebed
om vergeving, het gebed van toewijding en het besef van Gods
nabijheid en zorg. Dit gebedsdeel begint dan weer met verwijzing naar Gods karakter van genade
en nabij willen zijn, wat de Psalmist nodig heeft in zijn alleen-staan, in
zijn ellende en in zijn benauwdheid (het Hebreeuws heeft
hier connotaties met onderdrukt worden) tegenover een toenemende
groep vijanden die hem haten en daarbij geweld in de zin hebben. Hij vraagt
eenvoudig dat God het aanziet, dat wil zeggen: er goed naar kijkt.
Hij vertrouwt dus dat dat genoeg is, om Hem tot actie te bewegen, om er iets
aan te doen. Opnieuw is zijn vertrouwen dus op de goedheid in het karakter
van God. In vers 20 komt hij terug op het niet beschaamd worden waarmee hij
begon. Hij schuilt in God. Bij deze woorden moest ik denken aan
Kolossenzen 3: 3, waar Paulus schrijft dat ons leven is verborgen met
Christus in God. Bij vers 21 vroeg ik me af waarom niet meer moderne vertalingen hier het
Hebreeuwse tom met integriteit vertaald hebben, want dat is precies
wat het is.3 Merk op dat het God verwachten de basis is van die integriteit
en oprechtheid. In de wereld om ons heen en in ons eigen hart zien
en weten we dat buiten Hem inderdaad weinig integriteit en oprechtheid te
verwachten zijn. Het feit dat Hij alles ziet wat in het verborgene is, helpt
heel concreet om eerlijk te zijn.
Vers 22 vat de Psalm heel kort samen en breidt hem uit naar iedereen in
Isra’el. Ik herhaal daarbij dat God JaHUaH, en Zijn Karakter, de basis
is voor heel deze Psalm. In Hem - in Zijn grootheid, nabijheid en genade - is
onze hoop temidden van elke gebrokenheid, zonde en ellende!
Hallelu JaHUaH !
Noten
1 |
De glorierijke Naam van God geef ik hier zo goed
mogelijk weer vanuit het oudste Hebreeuwse origineel. Voor meer achtergrond informatie over de glorierijke Naam van God,
JaHUaH, zie: André H. Roosma,
‘De wonderbare en liefelijke Naam van de God Die er was, Die er is, en Die
er zijn zal’ , uitgebreide Accede!/Hallelu-JaH! studie (ca. 90 p.), juli 2009. |
2 |
De letter qoph lijkt te missen, en de letter
resh lijkt twee keer voor te komen. Maar als we bedenken dat de
qoph oorspronkelijk stond voor kleinheid en voor de opgaande zon, die
alles verlicht, dan zien we dat dit zeker van toepassing is op vers 18. Ik
sluit dus niet uit dat in de versie van deze Psalm van vóór de
Babylonische ballingschap, hier een oud Paleo-Hebreeuws werkwoord met een
qoph stond (mogelijk ook een vorm van het bekende werkwoord
qarah - ontmoeten, dat maar één letter verschilt van het
gehanteerde ra’ah - zien; het zou dan ook een verschrijving
kunnen zijn, naar aanleiding van de gelijkenis met het volgende
vers). In vers 2 is het niet het eerste maar het tweede woord dat met de
betreffende letter (de bet) begint. Ook dit kan het gevolg zijn van
de na-Babylonische redactie-slag. En over de wav in vers 5b wordt
getwist. Er is een joodse visie die zegt dat de bet, wav en
qoph ontbreken, letters die samen het woord leegte
vormen, iets wat hier totaal niet aan de orde is. |
3 |
Beide begrippen zijn in oorsprong ontleend aan de notie
van heelheid of compleetheid. Het Hebreeuwse tom en
gerelateerde werkwoord tamam (in oorsprong: voltooide volheid)
staat voor heelheid en voltooiing, en het Latijnse integer staat ook
voor heel of compleet. Het is bij uitstek een karakter-eigenschap van God
JaHUaH, bij Wie totaal geen verdeeldheid of dubbele tong is. Onder Zijn
invloed kunnen ook wij meer heel en integer worden. Meer hierover
in mijn bespreking van de volgende Psalm, 26. |
In zijn preek van afgelopen zondag over Hoe je vandaag Gods stem kunt verstaan gebruikte Ds Jos
Douma ook deze Psalm als een van zijn uitgangspunten.
Een volgend artikel is: ‘Psalm 26 - intimiteit met God, gekoppeld aan
integriteit, en gebaseerd op Gods genade en trouw’.
|