De veelzeggende Naam van God (21)
Waarom het christendom DE NAAM veelal negeerde
André H. Roosma 18 mei 2020
Het gaat in deze artikelen-reeks over de heerlijke Naam van de God van de
Bijbel,
in het Paleo-Hebreeuwse schrift, יהוה in het
latere Aramees-Hebreeuwse vierkant-schrift - te translitereren als IAUA
of JaHUaH -, Die zo’n 7 000 keer in de Bijbel voorkomt.1 Eerder ben ik al ingegaan op de vraag waarom de meerderheid van het rabbijnse jodendom deze heerlijke Naam bewust
heeft uitgebannen, sinds de terugkeer van de Joden uit Babylon.
Dat bleek vooral gebaseerd te zijn op angst, Babylonisch syncretisme en
bijgeloof. Maar daarmee is nog niet verklaard waarom het christendom ook al vroeg
De heerlijke Naam negeerde. Dat begon al bij de ons overgeleverde Griekse
manuscripten van het Nieuwe Testament. Net als in latere versies van de
Septuagint (de Griekse vertaling van de Tanakh oftewel
het eerste deel van de Bijbel) is ook in de ons overgeleverde Griekse
versies van het Nieuwe Testament de heerlijke Naam van God, JaHUaH,
overal vervangen door het Griekse Kurios (of soms
door Theos). Dit gebruik van het vervangen van de Godsnaam
door een titel, is later overgenomen door de meeste andere Bijbel-vertalers,
die hier in het Nederlands bijvoorbeeld gekozen hebben voor de vervanging
‘HEER(E)’.
De vraag rijst: Wat is er in het christendom in de eerste eeuwen met de
heerlijke, persoonlijke Naam van God gebeurd? En meer specifiek: Waarom
heeft het christendom de heerlijke, persoonlijke Naam van God genegeerd en
er meestal niet voor gekozen om deze Naam in de Bijbelse teksten te behouden
en – net als alle andere namen – te handhaven door gebruik te
maken van transliteratie (de Hebreeuwse letters vervangen
door onze letters, of de uitspraak nabootsen met onze letters)? Waarom
is de heerlijke, persoonlijke Naam van God in onze Bijbels al die eeuwen
meestal uitgebannen en in veel vertalingen2 vervangen door een tamelijk
nietszeggende titel als ‘Heer(e)’? Ik stel de vraag: Is het
normaal om de persoonlijke Naam van de grote Schrijver en Hoofdpersoon van
een omvangrijk boek als de Bijbel, uit Zijn boek weg te moffelen zodat Die
onbekend zou blijven of zelfs vergeten zou worden?!
De vorige keer noemde ik de Apostolische geloofsbelijdenis en die van Nicea.
Wat zou er logischer zijn om in een geloofsbelijdenis te vermelden,
dan de heerlijke Eigennaam van Degene in Wie we geloven? Dan is alles gelijk
duidelijk, ook tegenover andere godsdiensten... Toch is dat niet gebeurd...
Ik neem u weer even mee terug in de oude geschiedenis.
Het godsbeeld van Plato, de Grieken, de Romeinen en het rabbijnse
jodendom
In het vorige artikel in deze serie sprak ik er al over dat de Griekse
wijsgeer Plato beweerde dat de opper-god en schepper van hemel en aarde niet
echt gekend kon worden en geen naam had. En dat deze visie de cultuur en het
godsbeeld binnen het Romeinse rijk sterk beïnvloed heeft. Die invloed had het
ook op het steeds meer helleniserende jodendom. Daar kwam nog iets bij.
Tijdens de Griekse overheersing van de Joden (m.n. in
de 2e eeuw voor Christus)
kwam het zo ver dat de Grieken het joodse geloof wilden uitbannen.
Nehemia Gordon, een Karaïtische jood,3 zegt dat in de tijd dat de
Grieken de joodse godsdienst bestreden, ze ook het gebruik van de heerlijke
Naam verboden. Dit alles droeg ertoe bij dat het gebruik van de heerlijke
Naam onder joden in die eeuwen zeer sterk afnam.
De Septuagint (LXX) en het vroegste christendom
De rabbijnse joden in Alexandrië, waar de Septuagint, de Griekse
vertaling van de Tanakh (het Eerste Testament van de
Bijbel) in/vanaf de derde eeuw voor Christus is geschreven, waren
voornamelijk al verregaand gehelleniseerd (lees:
beïnvloed door het godsbeeld van Plato en de zijnen) én -door het
rabbijnse verbod- het gebruik van de heerlijke Naam ontwend.
Vandaar dat de vertalers van de Septuagint er niet voor kozen, de heerlijke
Naam te translitereren (in Griekse letters de klank
enigszins te benaderen), zoals dat met alle andere namen werd gedaan,
maar in eerste instantie te laten staan in Paleo-Hebreeuws schrift ( ) dan wel
in het latere Aramees-Hebreeuwse schrift (יהוה). De eerste versie werd veelal niet herkend of begrepen, en de tweede leek op
de Griekse letters ΠΙΠΙ, en werd
soms uitgesproken als Pipi, wat natuurlijk ook ongewenst was.
Dit leidde ertoe, dat al gauw de meeste versies van de Septuagint de heerlijke
Naam vervingen door het Griekse κύριος -
Kurios of θεός - Theos (Hoogste Meester, resp. God).
Daarbij kwam, dat de Hebreeuwse uitdrukking
waarmee God Zichzelf beschreef in Zijn eerste ontmoeting met Mozes, אֶהְיֶה אֲשֶׁר אֶהְיֶה - ’Ehyeh ’asher ’Ehyeh - Ik ben
Die Ik ben, in het Grieks van de Septuagint werd vertaald in sterk
Platonische termen, als: ἐγώ εἰμι ὁ ὤν - Ik ben
De Zijnde. Deze onpersoonlijke vertaling benadrukte alleen Gods
transcendentie, en was verstoken van de notie van 'er zijn met/bij
iemand', de notie van God Die doelbewust en relationeel toegewijd handelt in het belang van Zijn mensen, en de toestand van vorming of wording,
alle wél aanwezig in het Hebreeuwse origineel. Onnodig te vermelden dat dit
een grote verarming inhield van het Bijbelse beeld van God JaHUaH.4
De eerste apostelen en evangelisten waren Joden, die vaak al wat
vervreemd waren geraakt van het dagelijks gebruiken van Gods Naam
JaHUaH. En dit sloot dus goed aan bij hun Grieks-denkende
toehoorders. Er was eenvoudigweg geen behoefte om wat beter te kijken naar
hoe deze God JaHUaH Zichzelf feitelijk aan Zijn volk Isra’el
geopenbaard had (zoals opgetekend in de Hebreeuwse
Bijbel).
Of naar wat Jezus Zijn discipelen onderwezen had, zoals we lezen in het
Hogepriesterlijk gebed in Johannes 17 (vers 6):
“Ik heb Uw Naam geopenbaard aan de
mensen, die U Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij behoorden U toe en U
hebt hen Mij gegeven en zij hebben Uw Woord bewaard.” En aangezien de meeste nieuwe christenen Grieks spraken, was de Septuagint
onder hen de verreweg meest gebruikte versie van het Eerste Testament.
Zij kwamen dus eenvoudigweg niet in contact met het feit dat de God van de
Bijbel, in tegenstelling tot de opper-god van Plato, wél een Eigen Naam had.
Voor zover ze ervan hoorden, werd dat al gauw gezien als iets specifieks van
het oude volk Isra’el, wat in hun ogen door de komst van Jezus niet meer van
belang was voor hén. De kleinere – veelal regionale – Griekse
en Romeinse afgoden hadden ook namen, en die waren immers ook niet meer van
belang... Deze vervreemding ging nog verder dóór, naarmate de kloof tussen
christendom en jodendom toenam.
Waar in de Griekse tekst van het Nieuwe Testament sprake was van een
Kurios werd veelal gedacht aan Jezus. Dat Petrus in zijn toespraak op
die grote Pinksterdag (Hand.2:21; zie deel (6) in deze serie) Jo’el 2:32 citeerde en dat Kurios daar de vervanging is
van de heerlijke Naam יהוה - JaHUaH,
daarvan hadden de meesten geen idee...
Tot in deze tijd...
Zo raakte de feitelijke en heerlijke Eigennaam van de God van de Bijbel
totaal onbekend, zodat op den duur, in deze tijd, zelfs de oorspronkelijke
uitspraak van deze heerlijke Naam onder christelijke theologen veeal als
onbekend wordt bestempeld, en men maar doorgaat met het vervangen en negeren
van de heerlijke Naam Zelf... want de traditionele vervanging HEER(E) is nu al zo ingeburgerd... En bovendien stoot men liever niet het rabbijnse jodendom voor het hoofd.
De vraag rijst dan wél: mogen we God JaHUaH Zelf dan wel voor het
hoofd stoten...? Die loyaliteit jegens het rabbijnse jodendom zien we heel duidelijk bij
de Rooms Katholieke kerk, waar in juni 2008 het Vaticaan (paus Benedictus, via kardinaal Francis Arinze) heeft uitgevaardigd
dat in liederen, gebeden, preken e.d. in de kerk-liturgie de Naam van God
niet meer uitgesproken mag worden.5 Het Vaticaan zou dit gedaan
hebben op aandringen van Riccardo Di Segni, de opperrabbijn van Rome. Wel ironisch, gezien dat bijvoorbeeld paus Clemens XII destijds opdracht
gaf tot bouw van de Trevifontein in Rome, waarop tot vandaag nog beelden
van Grieks-Romeinse afgoden te zien zijn...
Heeft het dan geen zeggingskracht meer wat God JaHUaH Zelf over
het noemen van Zijn Naam en het noemen van de namen van afgoden zegt?
U zult hun [nl. de
afgoden die de volken dienden die God voor hen verdreef] altaren
afbreken, hun gewijde stenen verbrijzelen, hun gewijde palen met vuur
verbranden, de gesneden beelden van hun goden omhouwen en hun naam van
die plaats doen verdwijnen. U zult aan JaHUaH, uw God, zo niet
doen! Deut.12:3-4 (nadruk toegevoegd)
Er zijn mensen die het niet-gebruiken van Gods Naam motiveren vanuit
Exodus 20:7 of Leviticus 24:11-16 (dat zelfs aangeeft
dat er in Isra’el de doodstraf op stond als iemand Gods heilige Naam
bewust misbruikte of lasterde). Uiteraard is het zó dat de Naam van God
buitengewoon eerbiedwaardig en heilig is. Hij verdient het dat we Hem
zuiver en met het hoogste respect gebruiken, zoals Exodus 20:7 aangeeft:
Misbruik de Naam van JaHUaH, jouw God,
niet, want JaHUaH zal niet onschuldig houden wie Zijn Naam
misbruikt.
Voor alle duidelijkheid geef ik in m’n grote document over
De Naam1 aan dat het Hebreeuwse woord dat in Exodus 20: 7 gebruikt wordt
voor ‘mis(bruik)’ (SV en NBG: ‘ijdel (gebruik)’;
Willibrord-vertaling: ‘lichtvaardig (gebruik)’) is: opnemen tot
שָּׁוְא - shav’; qua betekenis bevat dit
noties als: leegheid, bedrog, leugen(achtig), nihileren, ijdel (het is verwant aan שואה -
sho’ah – vernieti¬ging, het Hebreeuwse woord voor de holocaust).
Je kunt God, de Almachtige, niet voor een leugen-karretje spannen, maar
je moet Zijn heerlijke Naam ook niet ‘leeg’ maken door Hem te vergeten
of te vervangen door een vrij inhoudsloze titel... Ik ben van het eerste
deel van bovenstaande tekst ook deze vrij nauwkeurige vertaling tegengekomen:
„Maak de Naam van JaHUaH, jouw God, niet leeg of waardeloos”.
Mijns inziens maken we Zijn eerbiedwaardige Naam ‘leeg’ als we de betekenis
van de liefelijke Naam niet meer leren en eerbiedigen (zoals sterk in de hand wordt gewerkt door de vervanging door een relatief
‘lege’ titel als ‘HEER’).
Zoals ik in een eerder deel zei: de namen van veel Griekse, Romeinse en
Germaanse afgoden kennen velen in onze maatschappij nog, maar de heerlijke
Naam van de God van de Bijbel is onbekend geworden! Vreselijk!
Ik ben blij, dat in deze tijd weer steeds meer mensen de heerlijke
Naam van de God van de Bijbel opnieuw ontdekken, aandacht geven en eren.
Want Hij is onze aandacht en lof meer dan waard! En Zijn heerlijke Naam is
bovendien ook zo enorm rijk in betekenis
voor ons...
Niet ons, JaHUaH, niet ons, maar Uw Naam
geef eer, om Uw goedertierenheid, om Uw trouw.
Psalm 115:1
Hallelu JaHUaH !
Noten
1 |
De glorierijke Naam van God geef ik hier zo goed
mogelijk weer vanuit het oudste Hebreeuwse origineel. Voor meer achtergrond
informatie zie: André H. Roosma, ‘De wonderbare en liefelijke Naam van de
God Die er was, Die er is, en Die er zijn zal’ , uitgebreide
Accede!/Hallelu-JaH!
studie (ca. 90 p.), juli 2009. |
2 |
Wat niet zo bekend is, is dat dit niet altijd
gebeurde. Twee vroege Nederlandse Bijbel-vertalingen waren die van J.D. Michaëlis (uitg. Wed. J.v.Schoonhoven, Utrecht,
1781); en van
Van Vloten (uitg. G.T.v.Paddenburg en Zoon en J.Allart,
Utrecht/ Amsterdam, 1790); daarin werd de Godsnaam getranslitereerd als
Jehovah of Jehova. Van de Statenvertaling uit 1637 is er o.a.
rond 1750 bij drukker Goetzee een
uitgave daarvan verschenen waarin de Godsnaam ook als Jehovah werd
getranslitereerd. Iets dergelijks is het geval geweest met de begin 20ste
eeuw uitgekomen Leidse vertaling, waar in de eerste drukken de Godsnaam
getranslitereerd was als Jahweh. En relatief recent nog (2008) is er
een studie-editie van de Nieuwe Bijbel-Vertaling uitgekomen,
waarin de Godsnaam wordt weergegeven als JHWH. Daarnaast heeft ook de Nieuwe Wereld Vertaling van de Jehovah’s
Getuigen uit 1963/69 de Godsnaam gehandhaafd en als Jehovah
vertaald.
Opvallend is dat bij de totstandkoming van de Nieuwe Bijbel-Vertaling, en in
inspraak daarna, door velen andere vertaalsuggesties voor
de Godsnaam zijn gedaan, zoals: De Eeuwige, de Aanwezige, de Levende,
De Enige, De Betrokkene, JHWH; omdat:
- Heer is exclusief mannelijk, terwijl JHWH sekseneutraal is;
- Heer heeft de connotatie heerser;
- Heer doet geen recht aan de betekenissen van JHWH;
- een eigennaam vertaal je niet;
- Jezus wordt ook Heer genoemd;
- een beroep op de traditie is een beroep op de – niet-gezaghebbende –
Septuagint.
|
3 |
In zijn vlog op Hebrew Voices, Information Unleashed, geeft Nehemia Gordon zijn Karaïtische visie op de wortels van Chanukkah
en geeft hij aan dat volgens hem de ban op Gods heilige Naam een heidense
oorsprong heeft bij de Grieken en Romeinen. Zijn referentie w.b. een verbod
door de Romeinen blijkt echter niet helemaal te kloppen; er is een jood op
gruwelijke wijze door de Romeinen levend verbrand in de boekrol waaruit hij
preekte, en dit is later door rabbijnen verklaard als straf van God op
het feit dat hij daarbij openlijk de heerlijke Naam noemde en niet verzweeg;
de Romeinen noemden dit niet als grond voor hun straf. Wat betreft de Karaïeten: anders dan het rabbijnse jodendom geloven de
Karaïeten niet in de Talmud als door God geïnspireerd en handhaven ze de
Bijbelse leer dat de heerlijke Naam -met respect- genoemd mag worden. |
4 |
Voor meer hierover verwijs ik naar: Pavlos D.
Vasileiadis, 'Exodus 3:14 as an
Explanation of the Tetragrammaton: What if the Septuagint Rendering had no
Platonic Nuances?', Biblische Notizen. Neue Folge 183 (2019), pp.
101–128. |
5 |
Aldus werd het via CWN bekendgemaakt door de
Amerikaanse bisschop voor liturgievragen, Arthur J. Serratelli von Paterson
in het ‘Vatican directive: ‘Yaweh’ inappropriate for liturgical use’ |
Over dit alles las ik enkele maanden geleden een heel
goed onderbouwd wetenschappelijk Engelstalig artikel van de hand van de
Griekse wetenschapper Pavlos D. Vasileiadis, ‘Jesus, the New Testament, and the Sacred Tetragrammaton’ (Synthesis, Vol. 8, No 1, 2019, pp. 27–87).
Hij legt uit dat de Naam van Israël’s God rond het begin van onze
jaartelling wijd en zijd bekend was bij vrijwel alle volken rond de
Middellandse Zee en zegt dan onder het kopje “Welke naam heeft de God
van de Bijbel?” (mijn vertaling):
“Volgens het boek Exodus, toen God
Zichzelf openbaarde aan Mozes, introduceerde Hij Zichzelf met een
Hebreeuwse vier-letterige naam, bekend als Tetragrammaton. Deze naam
wordt in het Engels getranslitereerd als YHWH (JHWH in
het Nederlands, AHR) en komt ongeveer 6 823 keer voor in de
Hebreeuwse Bijbel. Hij is ook gevonden in
inscripties uit de bijbelse periode. De Mesha Zuil (Moabitische Steen) uit de
10de eeuw vóór Christus, de Kuntillet Ajrud inscripties uit de negende tot
achtste eeuw vóór Christus, en de beschreven potscherven uit Lachish en Arad
uit de zevende en zesde eeuw vóór Christus zijn getuigen van een eeuwenlang
gebruik van deze naam binnen en buiten het land Israël.* Eigenlijk is het
Tetragrammaton waarschijnlijk al opgetekend in een Egyptische hiëroglyfische
lijst in de tempel van Soleb in Nubië (Sudan), gebouwd door Amenhotep III in
de 14de eeuw vóór Christus.* Het Tetragrammaton, meestal uitgesproken als Jahweh (Hebreeuws: יַהְוֶה) of Jehovah (Hebreeuws: יְהוָֺה), “is altijd beschouwd als de heiligste en meest
onderscheidende naam van God,” dit is “Zijn eigen naam par
excellence.”* Terwijl de Bijbel verschillende namen en bijnamen
voor God noemt, “spreekt zij ook over de naam van God in het
enkelvoud.” Daarbij zijn volgens het getuigenis van de Bijbel,
“de namen van God niet een menselijke uitvinding, maar van
goddelijke oorsprong, hoewel ze ontleend zijn aan menselijke taal,
en afgeleid van menselijke en aardse relaties.” God Zelf
maakte hen bekend aan de mensheid omdat “ze in enige mate
een openbaring bevatten van het Goddelijke Wezen.”* Betreffende de traditie van de Septuagint in Alexandrië, betekende
de uiteindelijke vervanging van de goddelijke eigennaam door een
surrogaat, een adjectief dat als een zelfstandig naamwoord werd
gebruikt – dat wil zeggen, “een anonieme bijnaam”* –
de oorzaak van veel theologische implicaties. De visie dat de vertalers
van de Pentateuch (de vijf boeken van Mozes,
AHR) het Tetragrammaton in het Grieks vervingen door κύριος en θεός is
eeuwenlang aangehangen. In feite kan dit waar zijn voor boeken vertaald
ná de Pentateuch: de grootstedelijke Hellenistische omgeving van de
Joden in Alexandrië gebruikten niet langer een naam die naar hun gevoel
een al te menselijke stammen-god
representeerde. Ondanks dat de populaire Griekse religiositeit namen
vereiste voor de lokale en buitenlandse goden, veroorzaakte de invloed
van de toenmalige filosofische trends een grote theologische
verschuiving. Echter, de Griekse term κύριος “heeft niet
precies dezelfde connotatie als Jahweh,” zegt Berkhof.*
“In het Oude Testament heeft God een persoonlijke naam” maar
“in de Septuagint heeft God geen naam,” voegt A. Walls eraan toe.*
Feitelijk is de Griekse weergave van יהוה als
κύριος (of, respectievelijk, het Engelse
LORD [en het Nederlandse HEER(E), AHR]) “noch een vertaling van het Tetragrammaton,
noch een transliteratie ervan, maar een surrogaat dat in plaats ervan
wordt gebruikt, als teken van ontzag voor de naam zelf.”* Dit betekent
dat de persoonlijke God van de aartsvaders, Mozes, David en de profeten
vervangen is door een abstracte en afstandelijke alles te boven gaande
entiteit. De communicerende God van het getuigenis van de Hebreeuwse Bijbel
was niet getransformeerd tot een van de talloze populaire Griekse godheden
maar tot het Hoogste Wezen van de Platonische filosofen. Deze visie die
verder bevestigd werd door Philo en later door filosoferende kerkvaders
en schrijvers was zo overheersend dat de primaire OT notie van de
“naam van God” vooral slechts verjoodsend ging klinken.
Voor de Hellenistische joden en latere christelijke intellectuelen leken
de God van de Bijbel en de Platonische ὄντως Ὤν
(De Zijnde; AHR) veel op elkaar.”*
Volgens de tweede-eeuwse Griekse filosoof Celsus, “maakt het geen
verschil of de God die boven alles is, genoemd wordt met de naam Zeus,
die gebruikelijk is onder de Grieken, of met die welke, bijv., in gebruik
is onder de Indiërs, Indianen of Egyptenaren.”*
God werd gedacht als zijnde de enige God, wat inhield dat hij geen naam
nodig had om onderscheiden te worden van anderen.*
* voor de vele voetnoten en verwijzingen, zie het originele artikel
|