De veelzeggende Naam van God (18)/ Namen in de Bijbel (11)
Waarom het rabbijnse jodendom DE NAAM niet wil noemen
André H. Roosma 27 augustus 2014
Het is mij altijd een raadsel geweest waarom het rabbijnse jodendom de
heerlijke Naam van de God van de Bijbel bewust heeft uitgebannen. Ik heb het
dan over de Naam in het Paleo-Hebreeuwse schrift, יהוה in het latere vierkant-schrift - het beste te translitereren
als IAUA of JaHUaH.1 Zoals we zagen in mijn
bespreking van de naam יְהוּדָה - Jehudāh, de
basis van ons woord Jood, was het vanaf het allereerste begin de roeping van
Jehudāh en zijn nageslacht om deze grote Naam
van God te noemen, te danken en te verkondigen, niet om Hem te verzwijgen.
Zelf zeggen de rabbijnen dat dit verbod op het noemen van deze –
volgens hen onuitspreekbare – Naam gebaseerd is op het gebod
in de Torah (o.a. Exodus 20:7) om deze
heerlijke Naam van God niet ijdel, dat wil zeggen: niet leeg te gebruiken.
Maar waarom gebruikte bijvoorbeeld David de heerlijke Naam dan wel zo vaak en
vol betekenis in zijn mooie Psalmen? En wat, als God Zelf zegt dat dit
DE NAAM is waarmee Hij genoemd, gedankt, geprezen en verkondigd wil worden,
hoe kun je daar dan als mens zo’n totaal tegengestelde draai aan geven?
Dit te meer, omdat in de oudheid het noemen of niet noemen van de naam van
een God of (af)god te maken had met of je wilde dat die God/god ook jouw
God zou zijn. Wilde je je distantiëren van een (af)god, dan noemde
je uitdrukkelijk niet zijn naam, wilde je een God/god dienen, dan
noemde je zijn naam vaak (vgl. Exodus 23: 13; Deuteronomium 12: 2-4; Jozua 23: 6-8; en Jeremia 23: 23-27).
De heerlijke Naam van de God van de Bijbel verzwijgen komt er dus concreet
op neer dat je je van Hem los wilt maken, je van Hem wilt distantiëren,
en totaal niet dat je Hem met respect wilt behandelen! Ik heb dus altijd het idee gehad, dat er meer aan de hand was. Wat ik in
zo’n geval vaak doe, is dat ik het onderwerp bij God neerleg met de
vraag of Hij mij er licht op wil geven, op Zijn tijd. Vaak krijg ik dan korte
of langere tijd later een duidelijk inzicht aangereikt. Zo ook in deze.
Kort geleden was ik iets aan het opzoeken in het mooie Hebreeuws-Engelse
woordenboek van Julius Fürst (Samuel
Davidson (vert.), Hebrew & Chaldee Lexicon to the Old Testament, Bernhard
Tauchnitz, Leipzig / Williams & Norgate, London/ Edinburgh, 1885).
Mijn oog viel op pagina 548 (p.589 in de digitale
kopie), waar de schrijver een veel voorkomende verkorte versie van de
glorierijke Naam van de God van de Bijbel bespreekt: יָהוּ - JāHU. Hij citeert daarbij een hele reeks oude schrijvers als Tacitus, Lydus,
Plutarchus, Proclus en Julianus, en geeft de misschien wel
allerbelangrijkste werkelijke reden voor de rabbijns-joodse leiders
om, na hun verblijf in Babylon, de heerlijke Naam van God geheim te verklaren.
Wat hij daar vertelt is namelijk, dat de overheersende Chaldeeën
al vanouds ook een god kenden, wiens naam in het Aramees werd geschreven als
יָהוֹ - JāHO en in het Grieks als
Ίαώ - Jaho. Volgens de genoemde
oude schrijvers was deze God net zo mysterieus en onnoembaar als de
Hebreeuwse יָהוֹ - JāHO, en werd zijn
naam alleen gecommuniceerd aan ingewijden.2 Ook de Feniciërs – die intieme bondgenoten van Isra’el
sinds de tijd van David – kenden een oppergod met een drieletterige,
geheime naam, die ook Ίαώ -
Jaho was.
Wat verder onderzoek wees uit dat inderdaad alle volken rondom Israël in
die tijd de heerlijke Naam van Israëls God kenden. En bij vele volken was
bekend dat deze Naam ánders was dan de namen van andere, zogenaamde
‘goden’ (lees: afgoden). Alleen het
hardop noemen van deze Naam werd zodoende al als gevaarlijk gezien.
De Joden hadden dus in Babylon 70 jaar lang (velen nog
langer!) van hun leermeesters en buren daar geleerd dat je de Naam van
de God יָהוֹ - JāHO of יָהוּ - JāHU geheim moest houden.
Geheimhouding van de heerlijke Naam יהו -
JāHU of יהוה - JāHUāH
was een gewoonte uit de wereld van de syncretistische Babylonische
afgoderij, die de ene ware God liever op afstand wilde houden!
Dat laat ons de keus: volgen we de rabbijnen in hun volgen van de
afgoderij uit Babylon, of luisteren we naar wat God JaHUaH Zelf
zegt:
“Ik ben - JaHUaH, dát is Mijn Naam, en Mijn eer zal Ik aan
geen ander geven noch Mijn lof aan de gesneden beelden.”
Jesha‘-jahu (Jesaja) 42: 8
Hallelu JaH !
Noten
1 |
De glorierijke Naam van God geef ik hier zo goed
mogelijk weer vanuit het oudste Hebreeuwse origineel. Voor meer achtergrond
informatie zie: André H. Roosma, ‘De wonderbare en liefelijke Naam van de
God Die er was, Die er is, en Die er zijn zal’ , uitgebreide
Accede!/Hallelu-JaH!
studie (ca. 90 p.), juli 2009. |
2 |
Vergelijk ook wat er
in het grote Babylonische rijk was gebeurd onder koning Nebhukhadnetstsar, zoals beschreven in Dani’el 3 en 4. Als je als
inwoner van dat grote rijk eventueel van huis uit geen ontzag had voor de God
van Isra’el, gebruikte je Zijn Naam niet uit ontzag voor de heerser
Nebhukhadnetstsar, die iedereen in stukken zou
houwen en van zijn huis een mestvaalt maken, die een oneerbiedig woord zou
spreken tegen JaHU, de God van Dani’el (= God is mijn rechter)
en zijn drie vrienden Chanan-jah (= genade van JaH), Misha’el (= wie
is als God?) en ‘Azar-jah (= JaH heeft geholpen) (Dan.3:29; merk op hoe
wat Nebhukhadnetstsar daar zegt, in feite een
woordspeling is op de namen van deze mannen!). |
Vorige artikelen in deze serie ‘Namen in de Bijbel’: ‘(1) Inleiding’; ‘(2) Enkele belangrijke vrouwen: חוה, שׂרה, הגר’; ‘(3) Meer belangrijke vrouwen: חַנָּה, מִריָם, רוּת, אֶסתֵּר’; ‘(4) Nog enkele opmerkelijke vrouwen: תָּמָר,
רָחַב,
בַּת־שֶׁבַע’; ‘(5) Namen die verwijzen naar de Godsnaam JaHU’; ‘(6) Enkele mannen: יַעֲקֹב,
עֵשָׂו,
לֵוִי,
מָרדְּכַי’; ‘(7) Nog enkele mannen: נִמרוֹד, מוֹאָב, חַגַּי’; ‘(8) Een heel bijzondere man: יְהוּדָה -
Jehudāh’; ‘(9) De נֹצְרִים - Notsrim
/ نَصارى -
Natsārā’; ‘(10) De שֹֽׁמְרִים
- Shomrim / Σαμαριται /
Samaritanen’.
Volgende artikelen in deze serie ‘Namen in de Bijbel’: ‘(12) De פְּרוּשִׁים - Perushim / φαρισαιοι /
Farizeeën’.
|