Wonen in een hut of tentEnkele
gedachten bij Chag ha-Sukkot – het Loofhutten-feest
André H. Roosma 1 okt. 2014
Een tent. In het Midden-Oosten in de oudheid een paar stokken en een paar
grote dikke kleden daar overheen gespannen, met lijnen en pinnen in de grond
vastgezet. In het woestijn-klimaat bood een tent schaduw en verkoeling
overdag en ’s nachts beschutting en warmte. Het woord tent komt
in de bekende vertaling uit 1951 van het Nederlands Bijbel-Genootschap
(NBG) meer dan 300 keer in de Bijbel voor.
Veel van de Bijbelse aartsvaders waren rondtrekkende herders
en woonden in tenten (Genesis 4: 20; 9: 27; 12: 8;
13: 8; 18: 1-10; 25: 16; zie ook Hebreeën 11: 9).
GHMolenaarHuizen.jpg)
Een lang model bedoeïenentent in
Wadi-Rum, Jordanië, deels open gemaakt voor de ventilatie (foto: © Guus Molenaar, Huizen, 2006)
De tent als plek waar het gezin of de familie samenkomt
De tent was de plek waar je als familie aan het eind van elke dag
steeds weer samenkwam. Daarom stond het begrip tent, evenals
huis, ook wel voor het gezin, de familie of zelfs het
volledige nageslacht van iemand.
In tegenstelling tot een stenen huis houdt een tent als woning je echter
flexibel. Je kunt gemakkelijk uitbreiden door wat extra tentkleden met stokken
en lijnen op te spannen zo men dat toen deed, en zo bijvoorbeeld aan gasten
onderdak verlenen. Een tent staat dus ook voor gastvrijheid. Ook kun je
gemakkelijk je boeltje oppakken en verhuizen. Dat geeft flexibiliteit om
je weg in afhankelijkheid van God te gaan, zoals ’Abraham dat deed.
Ja, de Bijbel laat zien dat de aartsvaders in tenten woonden. Ook het hele
volk Israël woonde in tenten gedurende hun reis vanuit Egypte naar het
hun beloofde land. Gedurende die reis staat er dat God temidden van
hen ‘woonde’ in een speciale tent: de tabernakel, ook
wel tent der samenkomst genoemd (De NBV noemt hem
de ontmoetingstent; Exodus 26; 33: 8-10; zie ook Hosea 12: 9;
Handelingen 7: 44; Hebreeën 9). In Jirme-jahu (Jeremia) 35: 1-19 stelt de profeet
de gehoorzaamheid en trouw van de Rekhabieten aan heel Jehudah ten voorbeeld. Hun aartsvader Jehonadab (zijn naam staat voor: gewillig gemaakt door
JaHUaH) wilde niet dat zijn nakomelingen mee zouden doen met
stadse gewoonten en leefstijl uit die tijd, waarin drank en afgoderij vaak
een rol speelden. Hij droeg zijn zonen op, in tenten te blijven wonen, geen
druiven te telen en geen wijn te drinken. En die zonen deden dat gewoon.
Zelfs toen ze wijn voorgezet kregen in de tempel, dronken ze er niet van.
Het Hebreeuwse woord dat de Bijbel in deze gevallen gebruikt, is אוֹהֶל, meestal in
verkorte vorm geschreven: אֹהֶל - ’ohel [H168]; in het oude Bijbelse
schrift:1 ,
hetgeen te interpreteren is als: belangrijke vreugde van een
herder. Als je na een dag hard werken weer in je tent thuis kwam was je
blij.2 De ’ohel staat daarmee vooral voor de vreugde van
het samenzijn in gezins- of familie-verband. Dit herkennen we ook in het
letterlijke Arabische equivalent, أَهْل -
’ahl dat de betekenis heeft van: gezin, familie, echtgenote en
أَهَلَ - ’ahala - het werkwoord trouwen
(de vorm اُوهُلْ -
’ühul, mét wav, is hiervan dan de 2e pers.
enkelv. mann. imperatief).
Ook ons menselijk lichaam vergelijkt God in de Bijbel wel met zo’n
tent. Een tent als tijdelijke behuizing waarin we temidden van deze wereld
mogen wonen (2 Korinthiërs 5: 1-4;
2 Petrus 1: 13-14).
Bescherming tegen de felle zon en tegen kou en regen
Behalve tenten van tentdoek, stokken en haringen zoals de ’ohel, werden al vanouds hutten gebouwd van bebladerde takken. Met name
palmbladeren werden veel gebruikt, en takken van oliehoudende bomen
zoals de olijf, omdat die waterafstotend zijn en relatief lang goed blijven.
Het Bijbelse woord voor zo’n hut is: סוּכָּה, of de kortere
vorm waarin het meestal voorkomt: סֻכָּה - sukkah [H5521] [spreek uit: soe-káh]; in het oude Bijbelse schrift:
.
| CharlieLengkeek_Hallelu-JaH-nl.jpg) Detail van de ingang van een ouderwetse (vee-?) hut van
palmtakken (Israel). De palmboom links is als steunpilaar naast de
ingang gebruikt |
Dit is te lezen als: vreugde over de zegen van de palmboom, die namelijk met
zijn bladerendek zelf al voor schaduw en beschutting zorgde,
en voor het materiaal om hutten te maken. De stam ervan werd vaak als stevige
hoek-pilaar en de bladeren als afdak gebruikt. Het woord sukkah
staat in verband met de kortere vorm ervan: sok (met dezelfde betekenis) en het werkwoord sakhakh, met als betekenissen:
bedekken, overschaduwen, insluiten als met een heg, en samenweven
– alle te relateren aan die palmboom en de zegen van zijn bladerdek, en
de wanden en daken van hutten die daarvan werden samengeweven. In
Psalm 91: 4 wordt het vertaald met beschermen of beschutten als
onderdeel van Gods bescherming voor wie bij Hem schuilen –
een kernbegrip in deze Psalm.
De eerste keer waar in de Bijbel de sukkah wordt genoemd, en wel in
de meervoudsvorm sukkot [soe-koot],
is in Genesis 33: 17. Ja‘aqobh was daar net terug uit Charran waar hij zich
vrouwen, kinderen en heel veel vee verworven heeft:
Ja‘aqobh echter reisde naar Sukkot en bouwde er een huis.
Ook maakte hij hutten [סֻכֹּ֔ת - sukkot] voor zijn vee; vandaar dat hij die plaats Sukkot [סֻכּֽוֹת]
noemde.
Na al hun omzwervingen is dit de eerste keer dat een van de aartsvaders
in een huis komt te wonen. En zelfs het vee van Ja‘aqobh kreeg toen wat rust en
beschutting.
Een tekst die goed weergeeft waar een sukkah voor was, is Jesha-jahu
(Jesaja) 4: 6, waar staat:
En er zal een hut [sukkah] zijn tot een schaduw overdag tegen de hitte, en tot een
schuilplaats en een toevlucht tegen stortbui en regen.
Nog enkele Bijbelse gegevens over tenten en Gods bescherming
Amos profeteert over Isra’el (9: 11):
Op die dag zal Ik oprichten de vervallen hut [סֻכַּ֥ת] van David.
De scheuren ervan zal Ik dichtmaken, en wat eraan is ingestort, zal Ik
overeind zetten, Ik zal hem opbouwen als in de dagen van ouds;
In Psalm 27: 5-6 vergelijkt David Gods bescherming met de beschutting
die mens en dier vanouds in een sukkah of sok vonden:
Want Hij bergt mij in Zijn hut [בְּ·סֻכֹּ·ה], ten dage van het kwaad; Hij verbergt mij in het verborgene van
Zijn tent [אָהֳל֑·וֹ];
Hij verhoogt mij op een rotssteen. En nu heft mijn hoofd zich op boven mijn
vijanden rondom mij, en ik zal in Zijn tent [בְ֭·אָהֳל·וֹ] juichend offers brengen – ik zal zingen en muziek maken
voor JaHUaH.
Over de symboliek van de twee woorden kunnen we dus het volgende
concluderen: De sukkah beschutte mens en dier tegen de heftige elementen (stekende zon overdag, regen en kou ’s nachts), en is daardoor in de eerste plaats een symbool van Gods bescherming. De ’ohel was vooral een tent waarin je je in gezelschap
verheugde en staat vooral symbool voor de gemeenschap met God.
In Lukas 16: 9 verwijst Jezus / Jeshu‘a
naar ons toekomstige leven in de eeuwigheid als naar eeuwige tenten.
Het daar gebruikte woord is σκηνας, van σκηνή skene [G4633], een Grieks woord dat qua
betekenis vrijwel synoniem is met sukkah, maar in de Septuagint ook
gebruikt wordt als vertaling van ’ohel. Het combineert dus
beide betekenissen: die van beschutting en die van saamhorigheid /
gemeenschap. Dit woord zien we ook in Openbaringen 21: 3, waar we lezen:
En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen:
Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij
zullen Zijn volken zijn en God Zelf zal bij hen zijn, ...
Op dezelfde stam gebaseerd is het Griekse woord σκηνόω dat als σκηνωσει wordt gebruikt
in Openbaringen 7:15 waar God zegt dat Hij Zijn tent over hen zal
uitspreiden en dus bij hen zal wonen. Het gaat daar over mensen die
in de laatste dagen uit de grote verdrukking komen, die Hem eren en hun
kleren wit gewassen hebben in het bloed van Het Lam (vers 14).
Het Chag ha-Sukkot oftewel Loofhutten-feest
Het Chag ha-Sukkot oftewel Loofhutten-feest was een oogst-feest
dat gevierd werd aan het eind van het oogst-seizoen, wanneer alle graan en
vruchten binnengehaald waren. Daarnaast herinnert het ons dus aan
Gods bescherming en nabijheid, juist wanneer we in het leven
‘onderweg’ zijn.
En in zekere zin zijn we dat allemaal. We zijn door God bevrijd uit de greep
van de zonde, vergelijkbaar met hoe Isra’el bevrijd was uit Egypte.
Maar we zijn nog niet volledig gearriveerd op onze
eindbestemming. Op heel die reis – tot het einde toe – is
God ons met Zijn bescherming nabij! Dat is toch wel een feest waard!
En JaHUaH sprak tot Mosheh en zei: Spreek
tot de nakomelingen van Isra’el en zeg: Op de vijftiende dag
van deze zevende maand begint het loofhutten-feest [Chag ha-Sukkot] voor JaHUaH, dat zeven dagen
duurt... Leviticus 23: 33-34
Hallelu JaH !
Noten
Over de palmboom die zo prominent vooraan staat
in het woord sukkah schreef ik al eens een hele serie artikelen. Onder andere
bleek deze model te staan voor de boom des levens en voor Gods
aanwezigheid. Dat zien we ook hier in de symbolen die het woord sukkah
samenstellen: - door Zijn aanwezigheid zegent God
ons zodat wij ons kunnen verwonderen, verheugen en Hem aanbidden!
Op het Internet zijn veel voorbeelden te vinden
van bedoeïenen-tenten, zoals: een
typerende, mooi gefotografeerd temidden van het rood-achtige zand, een heel grote, met kameel, een grote, in de Syrische woestijn, een middelgrote, een wat kleinere, een heel kleine, vooral als tijdelijk reis-onderdak, een eenvoudige, nog een
eenvoudige en een mooi kijkje
van binnen naar buiten. Opvallend is de kleur, die van bruine schapen- of geiten-wol –
waarvan ze gemaakt zijn.
1 |
Meer informatie over het hier bedoelde vroeg-Bijbelse
schrift in: André H. Roosma, ‘De geschreven taal van Abraham, Mozes en David –
Pictografische wortels en basisnoties in de structuur van het vroeg-Bijbelse
schrift’ , Hallelu-JaH!
werkdocument, januari 2011. |
2 |
De werkelijke etymologie is mogelijk een andere.
Hierover is veel gefilosofeerd. De meest geciteerde theorie is dat het
woord afgeleid is van het zeer zeldzaam voorkomende werkwoord אָהֵל -
’áhal - dat in de hiph‘il (!) vervoeging
staat voor: wit zijn (in de Bijbel komt het één keer voor en daar gaat het over
of de maan wel of niet echt wit is). Vaak wordt dan gezegd dat tenten wit
waren. Dit blijkt echter helemaal niet zo geweest te zijn. De meeste
bedoeïenen-tenten zijn en waren donker, net als veel schapen daar. Maar
door in een tent te zitten, wordt je huid niet zo donker, hij blijft licht;
de tent doet je wit blijven (zoals de hiph‘il vorm
aangeeft). Ik denk dat daar eerder de relatie met ’áhal gezocht
moet worden, en zie het wit doen zijn van ’áhal dus als
afgeleid van de heerlijke schaduw die de ’ohel - tent bood,
en niet andersom! (Waarmee dit dus geen etymologie meer geeft voor
’ohel...) Het genoemde Griekse woord voor tent heeft
eveneens verwantschap met schaduw. Ik heb dus verder gezocht naar een mogelijke etymologie van אוֹהֶל -
’ohel. Wegens de vroegere klankverwantschap
tussen de chet en de hé en het feit dat aan het begin
van woorden later soms een ’alef is toegevoegd, is het zeer wel
mogelijk dat de oorsprong van dit woord - ’ochel of -
wachel is geweest: een (sterke) tentpin, een tentkleed en een stok
– wat je nodig had om een tent te bouwen. We zien wellicht nog iets van
dit oude woord terug in het Arabische woord wachel: vertrouwen, en
mogelijk ook in het Hebreeuwse: jáchal - wachten, wat de
Israëlieten deden in hun -tijdelijke- tenten. |
|