Psalm 119 – Een prachtig loflied
op, en leerdicht over, de Torah – deel -shad en -tavAndré H. Roosma 12 juni 2013
Het is zover. Dit keer zal ik de vertaling en strofe-voor-strofe bespreking
van die prachtige Psalm 119 over de Torah afronden met de laatste twee strofen: - shad, en - tav (een vervolg op de inleiding, en de
delen - ’aleph, - beth en - gam, - dalt en -
áh, - wav en -
zan, -
chét en - tét,
- jad
en - kaph, - lam, - mu en - nun,
-
sin/samekh, -
‘ajnu en -
pu en - tsad, - quph en - raisu). Zoals inmiddels gebruikelijk ga ik uit van de Hebreeuwse
grondtekst en geef ik een zo letterlijk mogelijke eigen vertaling daarvan
(ingevoegde woorden in grijs en toelichtingen
tussen [haken]).
Shad/shin (borsten (wolk?), bron,
opwellen, naar voren komen) & Sin
(palmboom; Boom des Levens, leven, ondersteuning) | \ שׁ
\ שׂ \ ס |
161 | Machtigen hebben mij zonder reden vervolgd; en voor Uw woord [Q; K: voor Uw woorden] heeft mijn hart diep ontzag
gehad [of: gevreesd]. | שָׂרִים
רְדָפוּנִי
חִנָּם
[ומדבריך כ]
(וּמִדְּבָרְךָ ק)
פָּחַד
לִבִּי׃ |
162 | Ik jubel [of: dans] van vreugde over wat U
zegt, als de vinder van een grote buit. | שָׂשׂ
אָנֹכִי
עַל־אִמְרָתֶךָ
כְּמוֹצֵא
שָׁלָל רָב׃ |
163 | De
leugen heb ik gehaat, en ik heb er een afschuw van; maar Uw Torah heb ik liefgehad. | שֶׁקֶר
שָׂנֵאתִי
וַאֲתַעֵבָה
תּוֹרָתְךָ
אָהָבְתִּי׃ |
164 | Zevenmaal per dag heb ik U geloofd [of: geprezen], om de maatregelen van Uw
gerechtigheid. | שֶׁבַע
בַּיּוֹם
הִלַּלְתִּיךָ
עַל
מִשְׁפְּטֵי
צִדְקֶךָ׃ |
165 | Veel
vrede voor wie Uw Torah beminnen, en voor hen ligt er geen struikelblok [zoals afgoden
waren]. | שָׁלוֹם רָב
לְאֹהֲבֵי
תוֹרָתֶךָ
וְאֵין־לָמוֹ
מִכְשׁוֹל׃ |
166 | Ik
wachtte op Uw Heil [Hebr.: li-Jeshu‘a-tekha],
JaHUaH, en Uw instellingen heb ik gedaan [of:
gevierd]. | שִׂבַּרְתִּי
לִישׁוּעָתְךָ
יְהוָה
וּמִצְוֺתֶיךָ
עָשִׂיתִי׃ |
167 | In acht
genomen heeft mijn ziel Uw getuigenissen, en ik heb ze in overvloed
lief. | שָׁמְרָה
נַפְשִׁי
עֵדֹתֶיךָ
וָאֹהֲבֵם
מְאֹד׃ |
168 | In acht
genomen heb ik Uw aanwijzingen en Uw getuigenissen, want heel mijn weg ligt vóór U open. | שָׁמַרְתִּי
פִקּוּדֶיךָ
וְעֵדֹתֶיךָ
כִּי
כָל־דְּרָכַי
נֶגְדֶּךָ׃ |
Tav (kruis-teken; afronding,
einde, constructie, vr. meerv.) | \ ת |
169 | Laat
mijn hartenkreet [of: mijn roep - zowel vragend
als lovend] naderen voor Uw aangezicht, JaHUaH; overeenkomstig
Uw woord, maak mij verstandig. | תִּקְרַב
רִנָּתִי
לְפָנֶיךָ
יְהוָה
כִּדְבָרְךָ
הֲבִינֵנִי׃ |
170 | Laat
komen mijn smeken voor Uw aangezicht; overeenkomstig wat U gezegd hebt, red
mij. | תָּבוֹא
תְּחִנָּתִי
לְפָנֶיךָ
כְּאִמְרָתְךָ
הַצִּילֵנִי׃ |
171 | Overvloedig storten mijn lippen lof uit, want U onderwijst mij Uw
inzettingen. | תַּבַּעְנָה
שְׂפָתַי
תְּהִלָּה
כִּי
תְלַמְּדֵנִי
חֻקֶּיךָ׃ |
172 | Beantwoorden zal mijn tong Uw spreken, want heel Uw instellingen zijn
rechtvaardig. | תַּעַן
לְשׁוֹנִי
אִמְרָתֶךָ
כִּי
כָל־מִצְוֺתֶיךָ
צֶּדֶק׃ |
173 | Laat Uw
hand mij te hulp komen, want voor Uw
aanwijzingen heb ik gekozen. | תְּהִי־יָדְךָ
לְעָזְרֵנִי
כִּי
פִקּוּדֶיךָ
בָחָרְתִּי׃ |
174 | Ik heb
verlangd naar Uw Heil [Hebr.: li-Jeshu‘a-tekha], JaHUaH, en Uw Torah is mijn bron van blijdschap. |
תָּאַבְתִּי
לִישׁוּעָתְךָ
יְהוָה
וְתוֹרָתְךָ
שַׁעֲשֻׁעָי׃ |
175 | Laat
mijn ziel leven, en zij zal U loven, en laat Uw maatregel mij helpen. |
תְּחִי־נַפְשִׁי
וּתְהַלְלֶךָּ
וּמִשְׁפָּטֶךָ
יַעֲזְרֻנִי׃ |
176 | Gedwaald
heb ik als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw instellingen heb ik
niet vergeten [of: veronachtzaamd]. | תָּעִיתִי
כְּשֶׂה
אֹבֵד
בַּקֵּשׁ
עַבְדֶּךָ
כִּי
מִצְוֺתֶיךָ
לֹא
שָׁכָחְתִּי׃ |
Psalm 119: 161-176 (ש,
ת)
De eenentwintigste strofe staat vol met uitingen van de intieme band tussen
de psalmist en God en hoe Hij in God alles vindt. Dat is niet zo vreemd.
De letter die deze strofe primair centraal staat is de ש - shin, vroeger: - shad. Voorzover ik heb
kunnen nagaan stond dit symbool en de bijbehorende sh- en th-klank voor moederlijke borsten, een bron, uitpuilen, of naar voren komen
– allemaal zeer positieve noties. Dit geldt ook voor de noties, van
oorsprong verbonden aan de letter שׂ -
sin. Deze had hoogstwaarschijnlijk oorspronkelijk meer gemeen met
de ס - samekh die we al eerder tegenkwamen. Van oorsprong was dit een afbeelding van een palmboom
, stond model voor de boom des levens, en werd geassocieerd
met oases waar je inderdaad leven (en door de
vitaminen- en suiker-rijke vruchten ook versterking) vond in de dorre
woestijn.
Overigens laat het gebruik, door elkaar heen, van de letters שׁ - shin, en שׂ - sin hier, mij taalkundig zien dat deze Psalm
niet in de tijd van David, maar veel later geschreven zal zijn. Van Daniël staat er dat hij driemaal daags bad; hier (vers 164) geeft de dichter aan dat hij zevenmaal daags
bad. Dus ook Daniël lijkt niet de auteur. Daarmee blijven van de vier
dikwijls genoemde mogelijke auteurs Hizkia en Ezra over.
Het Hebreeuwse woord voor struikelblok in vers
165 is gerelateerd aan een woord voor afgod. Afgoden waren voor Israël
een belangrijk struikelblok in hun wandel met God en in hun roeping om Zijn
glorierijke Naam te prijzen en aan alle volken bekend te maken. Dit vers vertoont een mooie parallel met wat Petrus in het eerste hoofdstuk
van zijn tweede brief schrijft. Hij schrijft daar over de grandioze roeping
die we hebben ontvangen en roept zijn lezers op, hun hart en leven door
God te laten vernieuwen. Dan, zegt hij, zullen we niet meer struikelen.
De laatste strofe staat de Hebreeuwse letter ת - tav centraal. Van oorsprong was dit: - een kruis-teken. Het stond voor:
einde, afronding, vervulling, handtekening (vergelijk
ons: zet maar een kruisje), constructie, en het vrouwelijk meervoud
(denk aan hoe de schepping van de vrouw de schepping van
de mens pas compleet maakte).
Deze laatste strofe spreekt van veel interactie tussen de psalmist en God
– een interactie die bij uitstek mogelijk gemaakt is door
Jezus’ verzoenend sterven aan dat kruis: .
In de zesde verzen van elk van deze strofen geeft de psalmist aan dat hij
uitziet naar de Jeshu‘ah oftewel het
heil of de verlossing van JaHUaH. Beide
keren werd deze naam grammaticaal voorafgegaan door een ל - lamed (grammaticaal te vertalen
als: naar) - oorspronkelijk het symbool van een herdersstaf ( ) die stond voor een herder
of groot leider. En gevolgd door תך
- tav-kaph (grammaticaal te vertalen als:
Uw), vroeger: - het kruis en een zegenende gezagshand. Dus impliciet
staat hier dat de psalmist verwachtte en verlangde naar de Herder Jeshu‘ah
Die door Zijn kruis ons zegent, gezonden door JaHUaH... Een hoogst opmerkelijke
combinatie!
De psalmist combineert dat met de observatie dat de Torah zijn bron van blijdschap is. Nu moeten we weten dat het
woord Torah van oorsprong geschreven werd als:    - het
kruis-verbond van God waarin we ons verheugen. Dus heel vreemd is die
observatie van de psalmist niet, en ook niet dat hij deze obsevatie
koppelt aan zijn verwachten van de Jeshu‘ah van JaHUaH...
Die vreugde zagen we ook al in vers 162. Het eerste woord daarvan is שָׂשׂ - sas [H7797]. Van oorsprong:  . Dit zie ik als een
enthousiaste, jubelend dansende uitroep: „een palmboom, een
palmboom!” – niet zo gek, want in de woestijn was een
palmboom een heerlijk teken van een oase (een echte
en geen luchtspiegeling!), dus eindelijk weer water, en wellicht nog
verkwikkende dadels ook... (terzijde: mogelijk komt hier
ook onze uitdrukking ‘in je sas zijn’ vandaan2)
In de laatste strofe noemt de psalmist ook weer twee keer die heerlijke en
glorierijke Naam van God, JaHUaH;
die dierbare Naam Die Zijn nabijheid weergeeft.
Hallelu-JaH!
Noten
1 |
Meer informatie over de verklaring van de meeste van
de betrokken Hebreeuwse woorden vanuit het hier bedoelde vroeg-Bijbelse
schrift in: André H. Roosma, ‘De geschreven taal van Abraham, Mozes en David
– Pictografische wortels en basisnoties in de structuur van het
vroeg-Bijbelse schrift’ , Hallelu-JaH! werkdocument,
januari 2011. |
2 |
Van het woord sas in deze Nederlandse
uitdrukking is de herkomst volgens de experts niet
duidelijk. F.A. Stoet, in zijn Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen,
Uitdrukkingen en Gezegden (W.J. Thieme, Zutphen, 1943, p.225) geeft
als grondbetekenis van ‘in zijn sas zijn’: “veel
levenskracht bezitten” - precies datgene wat al millennia eerder in het
Midden Oosten aan de palmboom en zijn vruchten werd toegeschreven! Opvallend detail is verder dat het Woordenboek der Nederlandse Taal
als een van de betekenissen van sas een ‘palmhouten
beitel’ noemt. De Woordenschat van De Beer en Laurillard uit
1899 noemde als een van de betekenissen van sas: ‘bargoens voor
suiker’. In het Arabisch is سوس - sus o.a. zoethout (vergelijk ook
het Duitse süß - zoet, aangenaam). Dadels van de dadelpalm waren
destijds in het Midden-Oosten de belangrijkste bron van suiker, terwijl ook
uit het sap van de palm zelf een zeer suiker-rijke stroop werd
gewonnen. De link met de palmboom is dus duidelijk wel breed
aanwezig, zelfs in onze taal nog.Het Hebreeuwse woord שָׂשׂ - sas /
שׂושׂ - sus
komt in versterkte vorm ook voor in het begin van de mooie tekst Jesha-jahu
(Jesaja) 61:10: „Ik jubel [of: dans] van grote vreugde in JaHUaH, mijn ziel draait in de
rondte van vreugde in mijn God...”. De oude vorm  als
dansend jubelende uitroep vinden we ook terug in de oorsprong van het
Hebreeuwse woord סוס -
sus, dat als werkwoord: dansen, galopperen betekent, en als
zelfstandig naamwoord een paard (als bekend van zijn galop; vergelijk
Job 39: 21; Fürst, p.972, verwijst hierbij ook naar het Arabische شوشأه - beweeglijk,
snel, o.a. gezegd van de loop van een kameel, naar سأيس - sais - paard; en naar het
Sanskrit çaç - springen). |
Vorige artikelen in de serie Psalm 119 – Een prachtig loflied op, en leerdicht over, de
Torah: ‘inleiding en uitleg van enkele kernwoorden’, ‘deel -
’aleph’, ‘deel -bet en -gam’, ‘deel -dalt en
-áh’, ‘deel -
wav en - zan’, ‘deel - chét en - tét’, ‘deel - jad en - kaph’,
‘deel - lam, - mu en - nun’, ‘deel -
sin/samekh, -
‘ajnu en -
pu’, en ‘deel - tsad, - quph en - raisu’.
|