De veelzeggende Naam van God (4)Gods glorierijke Naam יהוה - JaHUaH aanroepen; waar staat dat in de Bijbel?
André H. Roosma 20 nov. 2014
Mensen vragen mij wel eens:
„Is het werkelijk zo, dat we de glorierijke Naam van de
God van Isra’el, יהוה - JaHUaH,1 mogen noemen of
zelfs aan zouden moeten roepen? Is dat dan geen heiligschennis? Kan dat
zomaar? Waar staat dat in de Bijbel?”
Ja, dat kan en mag, volgens de Bijbel. Het is een voorrecht én een
opdracht. Je zou kunnen spreken van een mandaat, dat we serieus moeten nemen.
Gods glorierijke Naam komt niet voor niets bijna 7 000 keer voor in het
Eerste Testament. Enkel in het boek Psalmen, waar God aangeroepen en geloofd
wordt, komt Zijn heerlijke Naam JaHUaH 656 keer voor; de
aanduiding ’Adonai (lett.: Mijn Heer, meestal vertaald als:
de Heer of de Heere) slechts 54 keer. Dit grote verschil zegt iets over hoe
God aangeroepen en geprezen wil worden... Die heerlijke Naam JaHUaH
is dus belangrijk, ook om waar Hij voor staat.1 De Bijbel roept
ons heel ondubbelzinnig op, Gods heerlijke Naam te loven, aan te roepen,
te overpeinzen en wereldwijd te verkondigen. Voor wie hier nog aan twijfelt of zoekt naar meer inzicht erover, geef ik
hieronder een eerste willekeurige selectie van Bijbel-teksten die gaan
over het aanroepen of anderszins uitspreken van Gods heerlijke Naam
JaHUaH (de in dit kader belangrijke delen ervan
heb ik vet groen gezet). Ja, het zijn er veel, wel honderd ! En er zijn er nog véél meer...
En ook bij Shet zelf werd een zoon geboren, en hij noemde zijn
naam ’Enosh [= sterfelijk mens]. Toen begon men de Naam van
JaHUaH aan te roepen.
Genesis 4: 26
En hij [’Abram] brak op van
daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beit-’El, en hij sloeg zijn
tent op, met Beit-’El tegen het westen, en ‘Ai tegen het oosten;
en hij bouwde daar voor JaHUaH een altaar, en riep
de Naam van JaHUaH aan.
Genesis 12: 8
... Tot de plaats van het altaar, dat hij [’Abram] in het eerst daar gemaakt had; en ’Abram heeft daar de Naam van JaHUaH aangeroepen. Genesis 13: 4
En hij [’Abraham] plantte een
tamarisk in Be’er-Shebha‘, en riep daar de Naam van JaHUaH, de eeuwige God, aan. Genesis 21: 33
En hij [de knecht van ’Abraham] zei: Geloofd zij JaHUaH, de God van mijn heer
’Abraham, Die jegens mijn heer Zijn goedertierenheid en trouw
niet losgelaten heeft; wat mij aangaat, JaHUaH
heeft mij op deze weg geleid, naar de familie van de broers van mijn
heer. ... En ik neigde mijn hoofd, en aanbad JaHUaH; en ik
loofde JaHUaH, de God van mijn heer ’Abraham, Die mij op
de rechte weg geleid had, om de dochter van de broer van mijn heer voor zijn
zoon te nemen. Genesis 24: 27, 48
En JaHUaH verscheen hem [Jitschaq] in dezelfde nacht, en zei: „Ik ben de God van
’Abraham, uw vader; vrees niet; want Ik ben met u; en Ik zal u zegenen,
en uw zaad vermenigvuldigen, omwille van ’Abraham, Mijn knecht.” Toen bouwde hij daar een altaar, en riep de Naam
van
JaHUaH aan. En hij sloeg daar zijn tent op; en Jitschaqs
knechten groeven daar een put. Genesis 26: 24-25
Toen zei Mosheh tot God: Zie, wanneer ik kom tot de nakomelingen
van Isra’el, en zeg tot hen: De God van uw vaderen heeft mij tot jullie
gezonden; en zij mij zeggen: Hoe is Zijn Naam? wat zal ik tot hen zeggen? En God zei tot Mosheh: „IK ZAL ZIJN, Die IK ZIJN ZAL!” Ook zei
Hij: „Dit zul je tot de nakomelingen van Isra’el zeggen: ‘IK
ZAL ZIJN heeft mij tot jullie gezonden!’” Toen zei God verder tot Mosheh: „Dit zul je tot de
nakomelingen van Isra’el zeggen: ‘JaHUaH, de God van
uw vaderen, de God van ’Abraham, de God van Jitschaq, en de God van
Ja‘aqobh, heeft mij tot jullie gezonden; dat
is Mijn Naam voor eeuwig, en dat is Mijn
gedachtenis van geslacht tot geslacht.’”
Exodus 3: 13-15 (vgl. 4: 5, 31)
Toen zong Mosheh en de nakomelingen van Isra’el voor
JaHUaH dit lied, en spraken, zeggende: „Ik
zal tot JaHUaH zingen; want Hij is hogelijk verheven! Het paard
en zijn ruiter wierp Hij in de zee.
JaH is mijn Kracht en Lied, en Hij is mij
tot Heil [tot Jeshu‘ah] geweest; Hij is
mijn God; daarom zal ik Hem een liefelijke woning maken; Hij is de God van
mijn vaderen, daarom zal ik Hem verheffen!
JaHUaH is een krijgsheer; JaHUaH is Zijn
Naam! ...” Exodus 15: 1-3
En alle volken van de aarde zullen zien, dat
u naar de Naam van JaHUaH genoemd
bent, en zij zullen voor u vrezen. Deut. 28: 10
Want ik zal de Naam van JaHUaH uitroepen; geef onze God grootheid!
Deut. 32: 3
Verder zong Deborah, en Barak, de
zoon van ’Abino‘am, op die dag, met de woorden:
„Nu de leiders in Isra’el de leiding hebben genomen, nu het volk
zich vrijwillig gegeven heeft, loof JaHUaH!
Luister, koningen, neem ter ore, vorsten! Ik, tot JaHUaH zal ik zingen,
ik zal tot JaHUaH, de God van Isra’el, psalmzingen.
JaHUaH, toen U uittrok uit Sé‘ir, toen U
voortschreed uit het veld van ’Edom, beefde de aarde, ook droop de
hemel, ook dropen de wolken van water.
De bergen vloeiden weg van voor het aangezicht van
JaHUaH; zelfs Sinaï van het aangezicht van JaHUaH, de God van
Isra’el. ...”
Richteren 5: 1-5
Toen zeiden de vrouwen tot Na‘omi: Geloofd zij JaHUaH, Die niet heeft nagelaten u heden een losser
te geven; en zijn naam worde vermaard in Isra’el!
Ruth 4: 14
David daarentegen zei tot de Filistijn: u komt tot mij met een
zwaard, en met een spies, en met een schild; maar ik kom
tot u in de Naam van JaHUaH van de menigten, de God van de slagorden
van Isra’el, Die u gehoond hebt.
1 Shemu’el 17: 45
En David maakte zich op, en ging heen met al het volk, dat bij
hem was, van Ba‘alim-Jehudah, om van daar op
te halen de ark van God, waarbij de Naam wordt
aangeroepen, de Naam van JaHUaH van de menigten, Die daarop
woont tussen de cherubim.
2 Shemu’el 6: 2
Toen David geëindigd had het brandoffer en de dankofferen
te offeren, zegende hij het volk in de Naam van
JaHUaH van de menigten.
2 Shemu’el 6: 18
En Uw Naam worde groot gemaakt tot in
eeuwigheid, dat men zegge: JaHUaH van de menigten is God over
Isra’el; en het huis van Uw knecht David zal bestendig zijn voor
Uw aangezicht.
2 Shemu’el 7: 26
Daarom zal ik U, JaHUaH, loven
onder de heidenen, en Uw Naam zal ik psalmzingen.
2 Shemu’el 22: 50
Roept u daarna de naam van uw god aan, en ik zal de Naam JaHUaH aanroepen; en de God, Die door vuur
antwoorden zal, Die zal God zijn. En het gehele volk antwoordde en zei: Dat
woord is goed. 1 Koningen 18: 24
Maar Na‘aman werd zeer toornig, en trok weg, en zei:
„Zie, ik zei bij mijzelf: Hij zal zeker naar buiten komen, en staan, en
de Naam van JaHUaH, Zijn God, aanroepen, en
zijn hand over de plaats strijken, en de melaatsheid eruit halen.” ...
En Na‘aman zei: „Zo niet; laat toch uw knecht gegeven worden een
last aarde van een juk muildieren; want uw knecht zal niet meer brandoffer of
slachtoffer aan andere goden doen, maar aan JaHUaH.” 2 Koningen 5: 11, 17; zelfs deze buitenlander kende De Naam!
Loof JaHUaH, roep Zijn Naam aan,
maak Zijn daden bekend onder de volken. Zing voor Hem, maak muziek
voor Hem, spreek welbewust van al Zijn wonderen. Beroem u in de Naam van Zijn heiligheid; laat
het hart van wie JaHUaH zoeken zich verblijden.
1 Kronieken 16: 8-10
Geef aan JaHUaH, geslachten van de
volken, geef aan JaHUaH eer en macht. Geef aan JaHUaH de eer
van Zijn Naam, breng offer, en kom voor Zijn aangezicht; buig voor
JaHUaH in heilige feestdos.
1 Kronieken 16: 28-29
Ja, het worde waar, en Uw Naam worde groot
gemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegge:
JaHUaH van de menigten, de God van Isra’el, is Isra’els
God; en het huis van David, Uw knecht, zij bestendig voor Uw
aangezicht. 1 Kronieken 17: 24
Verder zei Churam: Geprezen zij
JaHUaH, de God van Isra’el, die de hemel en de aarde gemaakt
heeft, dat Hij aan koning David een wijze zoon, begiftigd met verstand
en inzicht, heeft gegeven, die een huis voor JaHUaH en een koninklijk
huis voor zichzelf zal bouwen. 2 Kronieken 2: 12;
ook weer het getuigenis van een buitenlander!
En nu, JaHUaH, God van Isra’el, ... Ook wanneer een vreemdeling
die niet tot Uw volk Isra’el behoort, ter wille van Uw grote Naam, Uw sterke hand en Uw uitgestrekte arm uit een ver land
komt, en men komt bidden in dit huis, hoor U dan uit de hemel, de vaste plaats
van Uw woning, en doe naar alles wat de vreemdeling tot U roept, opdat alle volken van de aarde Uw Naam leren kennen, en
U vrezen zoals uw volk Isra’el, en weten dat Uw Naam
uitgeroepen is over dit huis dat ik gebouwd heb.
2 Kronieken 6: 16a, 32-33
En de Levieten, Jeshu‘a, en Qadmi’el, Bani,
Chashabne-jah; Sherebh-jah, Hodi-jah,
Sebhan-jah, Petach-jah, zeiden: Sta op, loof JaHUaH, uw God, van eeuwigheid tot in
eeuwigheid; en men love de Naam van Uw heerlijkheid, die verhoogd is boven
alle lof en prijs!
Nechem-jah 9: 5
Ik zal JaHUaH loven om Zijn gerechtigheid, en ik zal de Naam van JaHUaH, de Allerhoogste
bezingen. Psalm 7: 18
Een psalm van David, voor de opperzangmeester, op de Gittit. O JaHUaH, onze Heere! hoe heerlijk is Uw Naam op
heel de aarde! U, Die Uw majesteit gesteld hebt boven de hemelen.
... O JaHUaH, onze Heere! hoe heerlijk is Uw Naam op
heel de aarde! Psalm 8: 1-2, 10
En die Uw Naam kennen, zullen op U
vertrouwen, omdat U, JaHUaH, niet hebt verlaten degenen, die U
zoeken. Psalm 9: 11
Daarom zal ik U, o JaHUaH! loven
onder de heidenen; en Uw Naam zal ik psalmzingen;
Psalm 18: 50
Een psalm van David, voor de opperzangmeester. JaHUaH
verhore u in de dag van de benauwdheid; de Naam van
de God van Ja‘aqobh zette u op een hoge, veilige plek. ... Wij zullen juichen over Uw Heil [Jeshu‘ah], en de vaandels opsteken in de
Naam van onze God. JaHUaH vervulle al uw begeerten. ... Dezen vermelden van wagens, en die van paarden; maar wij zullen vermelden de Naam van JaHUaH, onze God.
Psalm 20: 1-2, 6, 8
[Lamed] Omwille van Uw Naam,
JaHUaH, vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot.
Psalm 25: 11
Geloofd zij JaHUaH, want Hij
heeft de stem van mijn smekingen gehoord. JaHUaH is mijn Sterkte en mijn Schild; op Hem heeft mijn hart vertrouwd, en ik ben geholpen; daarom springt mijn hart van vreugde, en ik zal Hem
met mijn gezang loven. Psalm 28: 6-7
Geeft aan JaHUaH de eer van Zijn
Naam, aanbidt JaHUaH in de heerlijkheid van het
heiligdom. Psalm 29: 2
Geloofd zij JaHUaH, want Hij
heeft Zijn goedertierenheid aan mij wonderlijk gemaakt, zelfs in de gloed van de benauwdheid.
Psalm 31: 22
[’Aleph] Ik zal JaHUaH
loven te allen tijde; voortdurend zal Zijn loflied in mijn mond
zijn. [Bet] In JaHUaH zal mijn ziel zich
beroemen; de zachtmoedigen zullen het horen en verblijd zijn. [Gimel] Maak JaHUaH met mij
groot, en laten wij Zijn Naam samen verhogen.
Psalm 34: 2-4
Ik zal U vrijwillig offeren; ik zal Uw
Naam, JaHUaH, loven, want Hij is goed.
Psalm 54: 6
In de samenkomsten loof God JaHUaH, u die voortkomt uit de bron van
Isra’el! Psalm 68: 27
Maak hun aangezicht vol schande, opdat zij,
JaHUaH, Uw Naam zoeken. ... Opdat zij diep weten, dat U alleen met Uw Naam bent
JaHUaH, de Allerhoogste over de gehele aarde.
Psalm 83: 17, 19
Een psalm, een lied, op de shabbatdag. Het is goed, dat men JaHUaH love, en Uw Naam psalmzinge, o
Allerhoogste! Psalm 92: 1-2
Zing voor JaHUaH, loof Zijn
Naam; boodschap Zijn Heil [letterlijk: Zijn
Jeshu‘ah] van dag tot dag. ... Geef aan JaHUaH de heerlijkheid van Zijn
Naam; breng een offer, en kom in Zijn voorhoven.
Psalm 96: 2, 8
Mosheh en ’Aharon waren onder Zijn priesters, en Shemu’el onder degenen die
Zijn Naam aanroepen; zij riepen tot JaHUaH, en Hij verhoorde hen. Psalm 99: 6
Dan zullen de volken de Naam van
JaHUaH vrezen, en alle koningen van de aarde Uw heerlijkheid. ... Dat zal geschreven worden voor het navolgende geslacht; en het volk, dat geschapen zal worden, zal JaH
loven; ... Opdat men de Naam van
JaHUaH vertelle te Tsion, en Zijn lof te Jerushalem; Psalm 102: 16, 19, 22
Een psalm van David. Loof JaHUaH,
mijn ziel, en al wat binnen in mij is, Zijn heilige Naam. Loof JaHUaH, mijn ziel, en vergeet geen
van al Zijn weldaden; ... Loof JaHUaH, al Zijn menigten! u Zijn
dienaars, die Zijn welbehagen volvoert! Loof JaHUaH, al Zijn werken! aan alle
plaatsen van Zijn heerschappij. Loof JaHUaH, mijn ziel!
Psalm 103: 1-2, 21-22
Loof JaHUaH, mijn ziel! O
JaHUaH, mijn God! U bent zeer groot, U bent bekleed met majesteit en
heerlijkheid! Psalm 104: 1
Loof JaHUaH, roep Zijn Naam
aan, maak Zijn daden bekend onder de volken. ... Beroem u in de Naam van Zijn heiligheid; het
hart van degenen die JaHUaH zoeken verblijde zich.
Psalm 105: 1, 3
Verlos ons, JaHUaH, onze God, en verzamel ons uit de
volken, opdat wij de Naam van Uw heiligheid loven,
ons beroemende in Uw lof. Psalm 106: 47
Maar U, JaHUaH Heere, maak
het met mij omwille van Uw Naam; omdat Uw
goedertierenheid goed is, verlos mij. Psalm 109: 21
Hallelu JaH! Loof, jullie knechten van
JaHUaH, loof de Naam van JaHUaH. De Naam van JaHUaH
zij geprezen, van nu aan tot in van de eeuwigheid. Van de opgang van de zon af tot haar
nedergang, zij de Naam van JaHUaH
geloofd.
Psalm 113: 1-3
Niet ons, JaHUaH; niet ons, maar Uw
Naam geef eer, omwille van Uw goedertierenheid, van Uw waarheid.
Psalm 115: 1
Maar ik riep de Naam van JaHUaH aan, zeggende: Och JaHUaH, bevrijd
mijn ziel. ... Ik zal de beker van de Verlossingen [Jeshu‘ah] opnemen, en de Naam van JaHUaH aanroepen. ... Ik zal U offeren een offerande van dankzegging, en de
Naam van JaHUaH aanroepen.
Psalm 116: 4, 13, 17
Alle volken hadden mij omringd; het is in de Naam van JaHUaH, dat ik ze neergehouwen heb. Zij hadden mij omringd, ja, zij hadden mij omringd; het is in de Naam van JaHUaH, dat ik ze neergehouwen heb. Zij hadden mij omringd als bijen; zij zijn uitgeblust als een doornenvuur; het is in de Naam van JaHUaH, dat ik ze
neergehouwen heb. ... Gezegend zij hij, die daar komt in de Naam van
JaHUaH! Wij zegenen jullie uit het huis van JaHUaH.
Psalm 118: 10-12, 26
Herdacht heb ik ’s nachts Uw Naam,
JaHUaH, en in acht genomen heb ik Uw Torah.
Psalm 119: 55
Hallelu JaH! Prijs de Naam van JaHUaH, prijs Hem, jullie knechten
van JaHUaH! ... Loof JaH, want JaHUaH is goed;
psalmzing Zijn Naam, want Hij is liefelijk. ... O JaHUaH! Uw Naam is in eeuwigheid; JaHUaH! Uw gedachtenis is van geslacht tot geslacht.
Psalm 135: 1, 3, 13
O JaHUaH! maak mij levend, omwille
van Uw Naam; voer mijn ziel uit de benauwdheid, om Uw gerechtigheid.
Psalm 143: 11
Tav Mijn
mond zal de lofprijs van JaHUaH uitspreken, en alle vlees zal Zijn heilige Naam loven in eeuwigheid en
altoos. Psalm 145: 21
Dat zij de Naam van JaHUaH
loven; want toen Hij het beval, werden zij geschapen. ... Dat zij de Naam van
JaHUaH loven; want Zijn Naam alleen is hoog verheven; Zijn
majesteit is over de aarde en de hemel.
Psalm 148: 5, 13
En u zult op die dag zeggen: Ik loof U,
JaHUaH, omdat U toornig op mij bent geweest; Uw toorn heeft
zich afgewend en U vertroost mij. ... En u zult op diezelfde dag zeggen: Dank
JaHUaH, roep Zijn Naam aan, maak Zijn daden bekend onder de
volken, vermeld, dat Zijn Naam verhoogd is.
Jesha‘-jahu 12: 1, 4
Daarom eer JaHUaH in het
oosten, op de kusten van de zee de Naam van JaHUaH, de God van
Isra’el.
Jesha‘-jahu 24: 15
JaHUaH! U bent mijn God, U zal ik
verhogen, Uw Naam zal ik loven, want U hebt wonder gedaan; Uw
raadslagen van verre zijn waarheid en vastheid.
Jesha‘-jahu 25: 1
Wij hebben ook in de weg van Uw gerichten, U, o JaHUaH,
verwacht; naar Uw Naam en naar Uw gedachtenis gaat het
verlangen van onze ziel uit.
Jesha‘-jahu 26: 8
JaHUaH, onze God, andere heren, behalve U, hebben over
ons geheerst; doch door U alleen gedenken wij Uw
Naam.
Jesha‘-jahu 26: 13
Ik ben JaHUaH, dat is Mijn
Naam; en Mijn eer zal Ik geen anderen geven, noch Mijn lof de gesneden
beelden.
Jesha‘-jahu 42: 8
Deze zal zeggen: „Ik ben van
JaHUaH”; en die zal roepen in de naam van Ja‘aqobh;
en gene zal met zijn hand schrijven: „Ik ben van
JaHUaH”, en de naam van Isra’el aan zijn naam
toevoegen.
Jesha‘-jahu 44: 5
De Naam van onze Verlosser is JaHUaH
van de menigten, de Heilige van Isra’el.
Jesha‘-jahu 47: 4
Wie is er onder jullie, die JaHUaH vreest, die naar de
stem van Zijn Knecht hoort? Als hij in de duisternissen wandelt, en geen licht
heeft, dat hij vertrouwe op de Naam van JaHUaH, en steune op zijn God.
Jesha‘-jahu 50: 10
Want Ik ben JaHUaH, jouw God,
Die de zee opzweept, zodat haar golven bruisen; JaHUaH van de menigten is Zijn Naam. Jesha‘-jahu 51: 15 (vgl. 54: 5)
En de vreemden, die zich tot JaHUaH voegen, om Hem te
dienen, en om de Naam van
JaHUaH lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn; al wie de
shabbat houdt, dat hij die niet ontheilige, en die aan Mijn verbond
vasthouden;
Jesha‘-jahu 56: 6
Want de kustlanden zullen Mij verwachten, en de schepen van Tarsis
vooreerst, om je kinderen van verre te brengen, hun zilver en hun goud met
hen, vanwege de Naam van JaHUaH je God, en
vanwege de Heilige van Isra’el, omdat Hij je heerlijk gemaakt heeft.
Jesha‘-jahu 60: 9
U bent immers onze Vader, want ’Abraham kent ons niet, en
Isra’el herkent ons niet; U, JaHUaH - onze
Vader, onze Verlosser - van eeuwigheid is Uw Naam.
Jesha‘-jahu 63: 16
Omdat niemand U gelijk is, JaHUaH,
bent U groot, en groot is Uw Naam in mogendheid.
Jirme-jahu 10: 6
En het zal geschieden, indien zij de wegen van Mijn volk vlijtig
zullen leren, zwerende bij Mijn Naam: Zo waarachtig als JaHUaH leeft,
net zoals zij Mijn volk geleerd hebben te zweren bij Ba‘al, dan zullen
zij in het midden van Mijn volk gebouwd worden.
Jirme-jahu 12: 16
Waarom zou U zijn als een vermoeid man, als een held, die niet
kan verlossen? U bent toch in het midden van ons, JaHUaH! En wij zijn naar Uw Naam genoemd, verlaat ons niet.
Jirme-jahu 14: 9
Toen Uw woorden gevonden werden, heb ik ze opgegeten, en Uw
woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap van mijn hart; want ik ben naar Uw Naam genoemd, JaHUaH, God van de
menigten!
Jirme-jahu 15: 16
Daarom, zie, Ik zal hun bekend maken ditmaal; Ik zal hun bekend
maken Mijn hand en Mijn macht; en zij zullen weten, dat
Mijn Naam is JaHUaH.
Jirme-jahu 16: 21
In Zijn dagen zal Jehudah verlost
worden, en Isra’el zeker wonen; en dit zal Zijn
Naam zijn, waarmee men Hem zal noemen: JaHUaH onze Gerechtigheid
[JaHUaH Tsidkeenu].
Jirme-jahu 23: 6
Dit zegt JaHUaH, Die de zon als licht geeft van de dag,
de ordeningen van de maan en van de sterren als licht voor de nacht, Die de
zee klieft, dat haar golven bruisen, JaHUaH van
de menigten is Zijn Naam:
Jirme-jahu 31: 35
U, Die goedertierenheid doet aan duizenden, en de
ongerechtigheid van de vaderen heel maakt in de schoot van hun kinderen na
hen; U grote, U geweldige God, Wiens Naam is JaHUaH van de menigten!
Jirme-jahu 32: 18
Zo zegt JaHUaH, Die het doet, JaHUaH, Die dat
formeert, opdat Hij het bevestige, JaHUaH is Zijn
Naam; ... de stem van de vreugde, de stem van de blijdschap, de stem van de bruidegom
en de stem van de bruid, de stem van hen die zeggen: Loof
JaHUaH van de menigten, want JaHUaH is goed, want Zijn
goedertierenheid is voor eeuwig, en de stem van hen die in het huis van
JaHUaH een lofoffer brengen. Ik zal namelijk een omkeer brengen in de
gevangenschap van het land, zodat het weer wordt als vroeger, zegt
JaHUaH.
Jirme-jahu 33: 2, 11
Maar hun Verlosser is sterk, JaHUaH
van de menigten is Zijn Naam; Hij zal hun strijd zeker strijden, opdat
Hij het land in rust brenge, maar de inwoners van Babel beroere.
Jirme-jahu 50: 34 (zie ook
51: 19, 57)
[Qoph]. JaHUaH! Ik heb Uw Naam
aangeroepen uit de onderste kuil.
Klaagliederen 3: 55
Toen nam de Geest mij op, en ik hoorde achter mij een geluid van
een groot gedreun: Geloofd zij de heerlijkheid van
JaHUaH vanuit Zijn plaats! Jechezqe’l (Ezechiël) 3: 12
Zo zul je weten, dat Ik JaHUaH
ben, als Ik met je gedaan zal hebben, omwille van
Mijn Naam, niet naar je slechte wegen, noch naar je verdorven
handelingen, o huis van Isra’el, spreekt de Heere JaHUaH.
Jechezqe’l 20: 44
Toen zij tot de heidenen kwamen, waarheen zij getrokken waren,
ontheiligden zij Mijn heiligen Naam, omdat men van hen zei: Dezen zijn het
volk van JaHUaH, en zijn uit Zijn land uitgegaan. Maar Ik spaarde hen vanwege Mijn heilige Naam.
Het huis van Isra’el had die ontheiligd onder de heidenvolken waarheen
zij gekomen waren. Daarom zeg tot het huis van Isra’el: Zo zegt de Heere JaHUaH:
Ik doe het niet omwille van jullie, huis van Isra’el! maar om Mijn heilige Naam, die jullie ontheiligd hebben
onder de heidenen, waarheen jullie gekomen zijn. Want Ik zal Mijn grote Naam heiligen, die onder
de heidenen ontheiligd is, die jullie temidden van hen ontheiligd hebben; en
de heidenen zullen weten, dat Ik JaHUaH ben, spreekt de Heere JaHUaH, wanneer Ik door jullie voor hun ogen
geheiligd zal worden.
Jechezqe’l 36: 20-23
En Ik zal Mijn heilige Naam in het midden
van Mijn volk Isra’el bekend maken, en zal Mijn heiligen Naam niet meer
laten ontheiligen; en de volken zullen weten,
dat Ik JaHUaH ben, de Heilige in Isra’el.
Jechezqe’l 39: 7
(zie ook: 39: 25)
Rondom achttien duizend; en de naam van de stad zal van die dag
af zijn: JaHUaH is daar.
Jechezqe’l 48: 35
Namelijk, JaHUaH, de God van de
menigten; JaHUaH is Zijn gedenknaam.
Hoshé‘a 12: 6
En u zult overvloedig en tot verzadiging eten, en prijzen de Naam van JaHUaH, uw God, Die wonderlijk bij
u gehandeld heeft; en Mijn volk zal niet beschaamd worden tot in
eeuwigheid.
Jo’el (eig: Jahu-’El - Jahu is God) 2: 26
_Hallelu-JaH_WandaSimmermans_Soest_2017].jpg)
[Foto © Hallelu-JaH; origineel:
Wanda Simmermans, Soest, 2017.]
En het zal gebeuren, al wie de Naam
JaHUaH zal aanroepen, zal behouden worden; want op de berg
Tsion en te Jerushalem zal ontkoming zijn, net zo als JaHUaH gezegd
heeft; en dat, bij de overgeblevenen, die JaHUaH zal roepen.
Jo’el 2: 32
Want zie, Die de bergen formeert, en de wind schept, en de mens
bekend maakt, wat zijn gedachte zij, Die de dageraad duisternis maakt, en op
de hoogten van de aarde treedt, JaHUaH, God van
de menigten, is Zijn Naam.
‘Amos 4: 13
Die het Zevengesternte en de Orion maakt, en de doodsschaduw in
de morgenstond verandert, en de dag als de nacht verduistert; Die de wateren
van de zee roept, en giet ze uit op de aardbodem, JaHUaH is Zijn Naam.
‘Amos 5: 8 (zie ook: 5: 27; 9: 6)
Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van ’Edom, en
al de volken, waarover Mijn Naam is uitgeroepen,
spreekt JaHUaH, Die dit doet. ‘Amos 9: 12
En vele natiën zullen optrekken en zeggen: komt, laten wij opgaan
naar de berg van JaHUaH, naar het huis van de God
van Ja‘aqobh, opdat Hij ons onderwijze aangaande Zijn wegen en opdat wij
Zijn paden bewandelen. ... Want alle volken zullen wandelen, elk in de naam van
zijn god; maar wij zullen wandelen in de Naam van
JaHUaH, onze God, eeuwig en altoos.
Mikhah (Micha) 4: 2a, 5
En Hij zal staan, en zal weiden in de kracht
van JaHUaH, in de hoogheid van de Naam van
JaHUaH, Zijn God, en zij zullen wonen, want nu zal Hij groot zijn
tot aan de einden van de aarde. Mikhah 5: 3
Maar dan zal Ik aan de volken een reine taal geven; opdat zij allemaal de Naam JaHUaH proclameren,
opdat zij Hem dienen met eenparige schouder.
Tsephan-jah 3:
9
Maar Ik zal temidden van je over laten een
ellendig en arm volk dat in de Naam JaHUaH een toevlucht vindt. Tsephan-jah 3:
12
En Ik zal hen sterken in JaHUaH, en
in Zijn Naam zullen zij wandelen, spreekt JaHUaH.
Zekhar-jah 10: 12
En Ik zal dat derde deel in het vuur brengen, en Ik zal het
louteren, gelijk men zilver loutert, en Ik zal het beproeven, gelijk men goud
beproeft; het zal Mijn Naam aanroepen, en Ik zal het
verhoren; Ik zal zeggen: Het is Mijn volk; en het zal zeggen: JaHUaH is mijn God.
Zekhar-jah 13: 9
En JaHUaH zal tot Koning over de
gehele aarde zijn; te dien dage zal JaHUaH Één zijn, en
Zijn Naam één.
Zekhar-jah 14: 9
Maar van de opgang van de zon tot haar ondergang, zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen; en op elke plaats
zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein spijsoffer; want Mijn
Naam zal groot zijn onder de volken, zegt JaHUaH van de menigten. ... Nog zegt u: Zie, wat een vermoeidheid! maar u zou het kunnen wegblazen,
zegt JaHUaH van de menigten; u brengt ook hetgeen geroofd is, en wat
kreupel en krank is; u brengt ook spijsoffer; zou Mij zulks aangenaam zijn
uit uw hand? zegt JaHUaH. Ja, vervloekt zij de bedrieger, die een mannetje in zijn kudde heeft, en aan
de Heere belooft, en offert iets dat verdorven is! want Ik ben een groot
Koning, zegt JaHUaH van de menigten, en Mijn Naam
is ontzagwekkend onder de volken.
Mal’akhi 1: 11, 13-14
Als jullie niet luisteren, en als jullie het niet ter harte
nemen, om Mijn Naam te verheerlijken, zegt JaHUaH
van de menigten, dan zal Ik de vloek op jullie loslaten, en zal
Ik vervloeken alles waarmee jullie gezegend zijn; ja, Ik heb de vloek al
uitgesproken, omdat niemand van jullie het ter harte neemt.
Mal’akhi 2: 2
Dan spreken, die JaHUaH vrezen, een ieder tot zijn
naaste: JaHUaH merkt er toch op en hoort, en er is een gedenkboek voor
Zijn aangezicht geschreven, voor degenen, die
JaHUaH vrezen, en voor degenen, die aan
Zijn Naam gedenken. Mal’akhi 3: 16
Hallelu JaHUaH !
Noten
1 |
De namen in de Bijbel hebben betekenis. Daarom
translitereer ik ze zorgvuldig, zodat ze herkenbaar blijven. Vooral de
glorierijke Naam van God geef ik hier zo goed mogelijk weer vanuit het oudste
Hebreeuwse origineel. Voor meer achtergrond informatie zie: André H. Roosma, ‘De wonderbare en liefelijke Naam van de
God Die er was, Die er is, en Die er zijn zal’ , uitgebreide Accede!/Hallelu-JaH!
studie (meer dan 80 p.), juli 2009. Voor wat betreft de gebruikte transliteraties van andere namen zie ook:
‘Namen in de Bijbel (1) –
Inleiding’, kort Hallelu-JaH!
artikel, 2014-07-18; en de rest van die artikelen-serie. |
Vorige artikelen in deze serie ‘De veelzeggende Naam van God’: ‘(1) Zijn Aanwezigheid in de door Salomo gebouwde tempel’; ‘(2) Om overal bekend te maken, en niet te verzwijgen!’; ‘(3) De namen van mensen die verwezen naar de grote Naam’.
Volgende artikel in deze serie: ‘(5) De betekenis van Gods glorierijke
Naam יהוה - JaHUaH’. Zie ook: ‘De glorieuze Naam van JaHUaH in de profetie van Tsephan-Jahu’.
Andere recent verschenen artikelen: ‘Psalm 42 - De betekenis van de Feesten voor wanneer je neerslachtig
bent’; ‘Psalm 43 - We hebben God nodig, Zijn licht en
waarheid, en Zijn verzoening!’.
|