De Torah (2) Door het Eerste Testament heen
André H. Roosma 28 februari 2012
Na deel 1 over het woord Torah, hier eerst iets over het begin ervan.
Ik ben altijd onderwezen dat de Torah
stamde uit de tijd van Mozes (ca.
15de eeuw voor Christus).
Dat is echter niet de eerste keer dat het woord תּורה - Torah in de
Bijbelse geschiedenis voorkomt. In Genesis 26: 5 zegt God: Abraham is gehoorzaam geweest aan
תורתי -
Torotai - te vertalen als: ‘Mijn Torah’s’ Twee dingen vallen hierin op: (1) het meervoud en (2) dat Abraham dus al
kennis had van die Torah’s van
God.
Terzijde: Dit onderschrijft wat we de vorige keer ontdekten: dat
Torah beter te vertalen is als
‘aanwijzing’ dan als ‘wet’.
Opnieuw even naar dat oude, pictografische, Bijbelse schrift.1 Daarin geschreven ziet תורתי er zó uit:     :
: kruis, teken, onderschrift, bevestiging, einde;
: tentharing, pin; zekerheid, verbondenheid,
veiligheid, verbinden, verzekeren, beveiligen;
: gezicht van opzij; (hogere) ander / Ander
(God)
: kruis, teken, onderschrift, bevestiging, einde;
: hand, arm, Hij (God) geeft, werken, geven.
Alles bij elkaar genomen kun je dit lezen als: verbonds-teken van God, dat Hij Zelf geeft. We weten, dat Abraham inderdaad aanwijzingen en verbondstekenen van God
Zelf ontvangen had!
In Exodus 24: 12 spreekt God met Mozes:
JaHUaH zei tot Mozes:
„Klim op tot Mij, de berg op, en blijf daar, dan zal Ik u de stenen
tafelen geven, de Torah en de inzetting,
die Ik opgeschreven heb, om hen te onderwijzen.
Twee dingen vallen hierin op: (1) God gaf de Torah aan Mozes; het was niet een knap verzinsel van Mozes
zelf. En (2) de Torah was om Israël
te onderwijzen.
Ook de laatste keer dat het woord Torah
voorkomt in het Eerste Testament is veelzeggend. Dat is in Maleachi 4: 4.
Daar zegt God tegen Israël:
Gedenk de Torah
van Mozes, Mijn knecht, die Ik hem op Horeb uiteengezet heb voor gans
Israël, inzettingen en beschermende maatregelen.
De Torah – de aanwijzingen en de
geschiedenissen over hoe God met Zijn volk omging, die Mozes door had gegeven,
zijn er om te gedenken.
Dit gedenken houdt in dat we ons hart ermee
vullen, zoals ik aangaf in de serie over het
Shema‘.
Van daaruit komen we tot verwondering, overgave en aanbidding en kan God ons
hart besnijden (zoals de Statenvertaling van Psalm 19: 8a
het zo mooi zegt: “De Torah van
JaHUaH is volmaakt, bekerende de ziel; ...”
[letterlijk: ze doet de ziel terugkeren]), zodat we vol worden van
Hem en - van binnen uit - gaan leven naar Zijn aanwijzingen.
Hallelu JaH !
Noten
Soms kom je zomaar ineens een rake opmerking tegen
in oude Joodse geschriften. Wat te denken van deze, uit een 6e eeuwse Midrash:
ומה
המים מניחין
מקום גבוה
והולכים
במקום נמוך,
כך תורה מנחת
מי שדעתו
גבוהה עליו
ומדבקת במי
שדעתו נמוכה
עליו En net als water [tijdelijk] rust op een hoge plaats
maar [lang] verblijft op een lage plaats, zo rust de Torah [tijdelijk]
bij iemand die een hoge dunk van zichzelf heeft, maar hecht zich [blijvend]
aan iemand met een bescheiden idee van zichzelf.
Shir ha-Shirim
Rabbah over Hooglied 1: 2b/3 (geciteerd in: ‘The Descent of Torah’, weblog
van Carl Kinbar - een joodse ‘rav’, 25 aug. 2011; uitgebreider in
True Joy Through Water , webdocument van Canfei Nesharim,
Part IV, p.4)
Dit is een vervolg op de serie over: ‘Het Shema‘ – de
Israëlische geloofsbelijdenis (1)’,
deel (2),
deel (3),
deel (4), en
deel (5).
De andere korte artikelen in deze serie over De
Torah zijn:
|