De Torah (6) De Tien Woorden –
een bijzonder begin
André H. Roosma 16 maart 2012
In deze serie hebben we onder andere al stilgestaan bij het karakter van de Torah
en bij Jashu‘ah en de Torah. Nu wil ik ingaan op de tien woorden1 (ten
onrechte ook wel bekend als de tien geboden), dat kern-stuk uit de Torah, en wel specifiek
op het begin ervan.
Hoewel er overeenstemming is over het aantal van tien Woorden, zijn er binnen het jodendom en christendom verschillende indelingen in omloop.
Opvallend in de joodse indeling is het eerste,
veelzeggende Woord, dat in de andere versies categorisch ontbreekt
of slechts terloops als inleiding bij het volgende Woord is geveegd.
We hebben hier te maken met wat ik zie als de meest essentiële zin
in de Tien Woorden. Maar alleen omdat dit geen gebod; geen wet is,
is het door de meeste christelijke kerken maar weggelaten. Enkel omdat er
de veronderstelling was dat de Tien
Woorden Tien Geboden waren...
אני יהוה אלהיכם „Ik [ben] JaHUaH uw/jullie God”
Waarom beginnen toch zo enorm veel instructies in de Torah met deze specifieke woorden: אני יהוה –
„Ik [ben]
JaHUaH” ? (Zie Exodus 6: 2, 6, 29;
15: 26; 20: 2; 29: 46; Leviticus 11: 44, 45;
18: 2, 4, 5, 6, 21, 30; 19: 3, 4, 10, 12, 14, 16, 18, 25, 28,
30, 31, 32, 34, 36, 37, etc. - in totaal minstens 50 keer in het boek
Leviticus alleen al!) Waarom vestigt de God van Israël, de God van Abraham, Izaak en Jakob,
zo nadrukkelijk de aandacht op Zijn grote Naam, alvorens Zijn mensen een
aanwijzing te geven? Zou dat ermee te maken kunnen hebben dat Zijn Naam aangeeft dat Hij de Bron
van alle leven is en dat Hij bij Zijn mensen wil zijn?2 Hij weet dat Hij de Bron is. Alleen als we op die Bron aangesloten zijn,
kunnen we leven zoals we bedoeld zijn. Hij is Degene Die ons leven geeft.
Hij is Degene Die bij ons wil zijn. Hij is Degene ons hart wil veranderen,
zodat we van binnen uit gaan verlangen, te leven naar Zijn aanwijzingen.
Zonder Hem is alles vruchteloos. Hij, JaHUaH
maakt het grote verschil!
Daarom ben ik het ook radikaal oneens met de stelling dat alle grote
wereldgodsdiensten in principe hetzelfde willen. Wat volgt (wat, zoals Jeshu‘ah zei, in het kort neerkomt op: „Je zult de Here, je God, liefhebben met geheel je hart en
met geheel je ziel en met geheel je verstand en je naaste als jezelf.”) kan elementen gemeenschappelijk hebben met of lijken
op wat anderen leerden. Maar de basis van de Bijbel is die ene -unieke- zin
die een onnoemelijke en nergens geëvenaarde rijkdom vertegenwoordigt:
„Ik [ben] JaHUaH
uw/jullie God”
In geen enkele andere religie vind je dit! Alleen in de Bijbel!
Hallelu JaH !
Ook Jeshu‘ah huldigde dit gegeven. En overeenkomstig Psalm 22: 22 maakte Hij Gods
heerlijke Naam aan Zijn discipelen bekend – al was het alleen al door
Zijn tweede Naam Immanuel waar te maken,
door mét hen te zijn:
„Ik heb Uw Naam
geopenbaard aan de mensen, die U Mij uit de wereld gegeven
hebt...”
Johannes 17: 6a
Zelf wist Hij ook hoezeer Hij als mens afhankelijk was van Zijn hemelse
Vader:
„Waarachtig, Ik verzeker jullie, de Zoon kan
niets doen vanuit Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat de
Vader doet, dat doet ook de Zoon net zo.” Johannes 5: 19 (vgl. 5: 30; 8: 38)
Van ons zegt Hij in feite hetzelfde. We Zijn afhankelijk van Hem!
„Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de
landman. Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke
die wel vrucht draagt, snoeit Hij, opdat zij meer vrucht zal dragen.
Jullie zijn al rein om het woord, dat Ik tot jullie gesproken heb; blijft in Mij, gelijk Ik in jullie. Evenals de rank
geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft,
zo ook jullie niet, indien jullie in Mij niet
blijven. Ik ben de wijnstok, u bent de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht,
want zonder Mij kun je niets doen. Wie in Mij niet blijft, is
buitengeworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt
ze in het vuur en zij worden verbrand. Indien
jullie in Mij blijven en Mijn Woorden in jullie blijven, vraag
wat je maar wilt, en het zal je geworden.”
Johannes 15: 1-7
Zie ook Deuteronomium 8 – een hoofdstuk waarin God Zijn mensen
opriep om te blijven gedenken hoe Hij, JaHUaH,
hen gered had uit de slavernij en hen bracht in het land van overvloed.
Het lag niet aan henzelf, maar aan Hem dat het hen zo goed ging. Ook als ze
in dat beloofde land aankwamen en rijk zouden worden, moesten ze hieraan
blijven denken. Het was de bedoeling, dat dat heel
hun levensstijl zou doortrekken. Die éne
Naam moest bij alles resoneren! Van Hem alleen is al onze verwachting!
Hem komt toe alle eer!
Hallelu JaH !
Noten
1 |
De Londense Rabbi Dr Jeffrey M. Cohen zegt erover:
„Although we popularly refer to the contents of the
Decalogue as the Ten Commandments, this is an inaccurate term. They are
nowhere referred to as commandments, but rather as Aseret Ha-devarim
– The Ten Statements. Nowhere does it say that God commanded Moses
to relate them or Israel to observe them. It does not say, as it does with
most of the other disclosures of Torah laws, 'Command [tzav] the
children of Israel.' Rather, they are consistently referred to merely as
devarim (words or "statements"). ...” ‘The nature of the Decalogue’, Jewish Bible Quarterly, Vol.22, No.3, 1994 ,
p.173-177. |
2 |
Betreffende deze glorierijke Naam van God, zie: André H. Roosma, ‘Leven, veiligheid en verbondenheid in blijde aanbidding, uit de hand van
God’, Hallelu-JaH! webartikel, januari
2011. André H. Roosma, ‘De wonderbare en liefelijke Naam van de
God Die er was, Die er is, en Die er zijn zal’ , uitgebreide
Accede!/Hallelu-JaH!
studie (ca. 90 p.), juli 2009. |
De andere korte artikelen in deze serie over De
Torah zijn:
Deze serie is een vervolg op de serie over ‘Het Shema‘
– de Israëlische geloofsbelijdenis (1)’,
deel (2),
deel (3),
deel (4),
deel (5); en
Zakhar beShem JaHUaH –
de Naam van JaHUaH gedenken/roemen, uit Psalm 20.
|